Knagende dieren

Voor een van mijn schoolexamens Latijn moest ik teksten van Cicero vertalen. Ik herinner me er weinig van, behalve hoe hij uitweidde over verschillende dieren en betoogde dat ze op aarde waren ten behoeve van mensen. De koe, bijvoorbeeld, kan gegeten worden, zijn huid gedragen en zijn melk gedronken. De investering is daarentegen klein, want het dier eet alleen maar gras en staat de hele dag stil. Superefficiënt dus.

Over de kip had hij ook zo’n verhaal, met betrekking tot de eieren en het vlees. Varkens, paarden, ezels; Cicero ging zo de dieren af en bracht hun nut voor de mensen in kaart. De dieren zijn voor ons gemaakt, concludeerde hij steeds, en we moesten maar tot op het bot van ze genieten.

Ik weet nog dat ik het toen las als een pamflet voor carnivoren. Het is oké om dieren te eten, en wel hierom en daarom. Ik wilde het graag op die manier lezen en geloven, want Cicero leek me een intelligente kerel, en ik hield van vlees.

Dat doe ik nog steeds trouwens, maar ik ben me inmiddels bewust van de last die de vleesconsumptie op het milieu legt. Ik zit ook regelmatig in de auto, en soms in vliegtuigen, en voel me dan een beetje schuldig. Een klein knaagdiertje van schuld is het, dat aan mijn gedachten knabbelt.

Dat knaagdiertje loopt vooral rond in Amsterdam, heb ik gemerkt. Het is inheems aan de bubbel waarin ik leef. Heel veel, misschien wel de meeste mensen in het land, houden zich niet met deze zaken bezig en maken zich er al helemaal niet druk om. Die hoppen van topdeal naar euroknaller, van plofkip naar megasale. Het gaat om letten op de centen en willen kunnen genieten, zonder knabbelende knaagdieren in de buurt.

Het bewustzijn en daaruit voortvloeiende schuldgevoel heeft invloed op mijn handelen. Vroeger at ik zes dagen per week vlees, nu zijn dat er drie. Zo at ik gisteren nog een Beyond Burger. Ik hoef daar geen prijs voor, maar zie het wel als vooruitgang. Misschien omdat ik het niet leuk vind als mensen boos op me zijn en ik denk de antivleeslobby zo een beetje te kunnen sussen. En anders wel het knaagdiertje. Hoewel, de gele spliterwt is door de populariteit van de plantburger op aan het raken. Het zal vermoedelijk niet lang duren voor er een heuse spliterwtoorlog losbarst. Ik zie de krantenkoppen al voor me: ‘SPLITERWTBOER MOET SUCCES VEGABURGER MET LEVEN BEKOPEN’ en ‘SPLITERWTMILJARDAIR KOOPT AJAX’. Een nieuwe knaagdiersoort dient zich aan.

Van de week liep ik langs een weiland en zag ik ze staan, de koeien. Doodstil, grazend, naast andere koeien, zonder ook maar een iota aan conversatie. Zonder ook maar enige affectie te tonen aan elkaar of wie of wat dan ook. Met een frons probeerde ik de lege blik van een van de koeien te vangen, maar er was geen contact, geen erkenning. Als ik nu een dubbelloops shotgun tussen haar ogen zou zetten, dacht ik, zou ze zich niet verroeren, afgezien van het uiteindelijk weer omlaag steken van de kop. Niet om de kogel te ontwijken, maar voor nog een hap gras.

Ik dacht terug aan Cicero en zijn betoog echode met hernieuwde overtuiging door een achterkamer van mijn brein. Luid genoeg om het knaagdiertje te overstemmen. Althans, voor even.

Station

Ben voor het eerst sinds een tijdje weer eens met de trein. Het is vooralsnog geen succes. De tram naar het station probeerde zich met veel moeite door de constipatie aan winkelende toeristen in de Leidsestraat te persen. Het was warm en nat, twee zaken die onder andere omstandigheden best aangenaam kunnen zijn.

Hoe lang ben ik niet op centraal station geweest? De laatste keer had ik nog een jas aan. Het plein voor het station is af. Toch lijkt de betegeling op drijfzand te liggen. De grond golft als de zee bij Byron Bay. Niet dat ik daar ooit ben geweest, maar je hoort weleens wat.

Centraal station is van binnen niet veel veranderd. Nog steeds heb je het claustrofobische gevoel dat iedereen in dit enorme gebouw de linkerhoek in wordt gedrukt. Dat voelt zo, omdat het zo is. Somber, benauwd, etensluchten die om voorrang dringen. Trek had ik al.

Een rondje door de hal (ik heb nog 20 minuten) leert me dat New York Pizza verdreven is door een tweede appie 2 go. Lijkt me overbodig. De Kiosken en Smullers heb ik altijd gemeden als de pest, dus ook nu. Het wordt de Hema, die er kennelijk ook zit. De hotdog + cola voor 3 euro aanbieding is aan mij absoluut besteed.

Met de versnaperingen in de hand begeef ik me naar het perron. Aldaar valt me een aantal zaken op. In de eerste plaats de pislucht. Alles stinkt. Het is sowieso een smerige bedoening. Alles ziet er vies uit. Vuil. Zwartgeblakerd door uitlaatgassen, hoewel er hier toch weinig auto’s rijden. Het is donker. Mensen kijken boos en moe. Dit is het hoofdstation van de grootste stad van Nederland en alles stinkt naar pis en duisternis. ‘Eigenlijk kan dat niet,’ denk ik hardop.

Drie jaar geleden was ik in Londen. Ik kwam met de onderwatertrein aan op St. Pancras, een van de vele stations die Londen rijk is. Het was kort daarvoor voor vele miljoenen verbouwd. Het zag er prachtig uit. Alles glom. Je wilde daar graag zijn. Er arriveren en vertrekken. Van Amsterdam centraal wil je alleen maar weg.

Nog even geduld.

Ik zit inmiddels in de trein. Achter me zit een vrouw. Ze is journaliste. Ze is geïrriteerd, zo laat ze haar mannelijke vertrouweling aan de andere kant van de lijn weten. In haar toon klinkt door dat ze weleens seks hebben gehad. Haar vraag ‘wat doe je vanavond?’ impliceert dat het best voor herhaling vatbaar is. Ze is bezig met een stuk. Het schaven vindt ze mooi, maar mensen die zich niet aan afspraken houden niet. Ik weet al deze dingen, en meer, vanwege de lengte van haar telefoongesprek en het volume waarmee ze het voert.

Over volume gesproken. Rechts van me neemt een hoogblond, lichtblauw skinny jeans dragend, vermoedelijk Osdorpiaans meisje plaats. Ze is eigenlijk al een vrouw, maar bezit die typische meisjesachtigheid (blond van top tot teen, armbandjes, roze All Stars) waardoor vrouwen meisjes blijven. Ze heeft oordopjes in. Al whatsappend luistert ze muziek. Het is trance en het staat hard. In stereo hoor ik nu de klagende, flirtende journaliste en de beats van Hardwell, terwijl mijn gezichtsveld wordt vertroebeld door een klodder meuk aan de buitenkant van het raam. De trein is ook vies. Vroeger was dat niet zo. Of minder. Vroeger was alles schoner. Vroeger hadden mensen nog geen mobiele telefoons. Vroeger stond muziek zacht en plasten mensen gewoon thuis, in een wc, en niet op het station.

Dromen van lekker eten

Oef… Wakker. Waarom ben ik nu al wakker? Ben ik echt al wakker? Ahlwf… Ik wil niet nu al wakker zijn. Het is geen goed idee. Even kijken hoe laat het is… 8:15? Godver… Waarom kan ik niet meer uitslapen? Ik zou zo graag nog eens lekker uitslapen, zoals vroeger. Veel drinken, laat naar bed, en dan 13 uur slapen. Een gat in de dag. 16:00u opstaan, in joggingbroek op de bank, tv aan en pizza’s bestellen. Ik mis die tijd…

Ik voel me niet zo goed. Mijn hoofd werkt niet mee. Mijn lichaam weigert in zijn geheel. Misselijk ook wel, draaierig. Ik moet maar gewoon blijven liggen. Misschien wel wat drinken, ik heb zoveel dorst. Dorst ja, drinken.

Dat glas water is zo op. En dan moet ik nieuw halen. Nog even niet aan denken. Misschien kan ik beter even op mijn rug gaan liggen. Knieën omhoog, arm over mijn ogen en rustig ademhalen. Dat helpt meestal wel tegen de misselijkheid. Hmm… Nu lijkt het weinig effect te hebben.

Slaapt ze nog? Ja, zij slaapt nog. Geluksvogel. Zij slaapt altijd nog. Valt ook altijd eerder in slaap. Het lijkt wel alsof de alcohol mij juist wakker houdt, terwijl ik toch echt kapot was. Kapot ben. Kapot.

Ik stink ook. Ruik in ieder geval niet fris. Muf, zweetachtig. Drank, sigaretten… De nalatenschap van een avond vol vertier. Vol drank. Veel drank. Bier, veel bier en toen shotjes, die duivelse creatie. Binnen 20 minuten 3 shotjes met ieder 3 á 4 soorten drank erin. Vodka, Southern Comfort, jenever, rum… Een jenever ín mijn biertje heb ik zelfs gedronken. Ik vond het totaal niet lekker. Toch dronk ik het op. Helemaal op. Het was niet lekker nee.

Ben niet eens heel laat gaan slapen, geloof ik. Misschien ook wel. Telefoon. Laatste, dronken sms verstuurd om 2:32u. Kan het me niet meer herinneren. Maar zal daarna niet lang meer wakker zijn geweest. Nu ben ik het wel. En ik stink. Ik laat ook aan de lopende band scheten, het is helaas niet anders.

God wat heb ik een dorst. Ik moet meer water, anders gaat het niet goed. Je hebt ook mensen die dan juist geen water kunnen drinken. Die willen dan meteen cola, of Spa of ananassap. Gekke mensen. Water moet ik, en snel een beetje.

Opstaan. Nee, wacht, eerst zitten, op de rand van het bed. Dat is al moeilijk genoeg. Godverdomme zeg… Iedere week weer. Ik ben nu 31. Hoe lang doe ik dit nog? ‘Totdat je een kind hebt,’ hoor ik het ouderlijk deel van mijn vriendenkring fluisteren.

Niet afdwalen, maar opstaan. Water moet je.

Mezelf vastklampend aan het voeteneind van het bed, de kledingkast en de muren, begeef ik me naar de badkamer. Daar is een kraan, met water. Ik vul mijn glas en drink het in één teug leeg. Ik vul het nogmaals, neem nog wat slokken en vul het weer bij. Het is mijn voornemen om meteen weer in bed te gaan liggen, maar mijn darmen steken daar een stokje voor. Meerdere stokjes. Meerdere, halfzachte in de wc-pot plonzende stokjes… Ja sorry hoor, maar je weet zelf ook dat het zo gaat.

Terug naar bed. Daar is alles beter. Of naja, het is de enige plek waar ik in mijn huidige staat van malheur kan zijn. Later misschien de bank. Later sowieso de bank. Maar nu nog even het bed, in het donker, half onder de dekens, want het is best warm.

Tussen de wilde struiken der misselijkheid ontspruit inmiddels een hongerbloem. De maag is leeg en vergewist me daarvan middels voorzichtig gegrom. Wat zal ik zo eten? Wat hebben we in huis? Iets vets wil ik, niet geheel onverwacht. In deze staat wil ik altijd iets vets. Vanavond wil ik pizza, of Mexicaans. Iets vets in ieder geval. Kebab, misschien ook wel sushi. Dat is niet per se vet, maar zo lekker en zout dat ik het altijd wel kan eten. Ik kan natuurlijk ook zelf iets maken. Pfff… De gedachte alleen al doet me sudderen. Ik kwam nauwelijks tot de badkamer, hoe moet ik dan in godsnaam naar een supermarkt? Maar vanmiddag is alles weer anders, dat weet ik zelf ook. Dan ben ik gewoon een beetje brakkig en moe. Melig ook. Dat is het leukste aan de kater: de meligheid.

Maar zover is het nog niet. Nu is er nog een strijd te strijden. Ik ben misselijk, maar weet dat ik moet eten. De gedachte aan eten maakt me nog misselijker, maar de misselijkheid zal niet overwonnen worden op een lege maag. Er is ei. Ei is goed. Verdomd er is ook nog spek! Een overblijfsel van de gehakttaart van vorige week. Ei, spek en natuurlijk kaas. Bakken zal ik het, in een pan. Gieten zal ik het, over een boterham. Eten zal ik het, met bestek, van een bord, in mijn mond. Ik ga dat zo doen. Zo meteen, als ik me iets beter voel. Eerst moet ik me beter voelen. Nog even omdraaien, misschien helpt dat.

Mechanically recovered meat

In de wachtkamer zit een man met diepe wallen en gele tanden. Hij draagt kleren die het midden houden tussen casual en sportief: een oud, nylon trainingsjasje boven een afgedragen camouflagebroek met zakken aan de zijkant. In de zakken zitten ook echt dingen, waardoor ze als twee overvolle waterballonnen langs zijn knieën hangen. Onder de broek draagt hij stevige boots, die meer kilometers lijken te hebben afgelegd dan Haile Gebrselassie.

De man is overal op voorbereid.

Tegenover hem zit een donkere vrouw van middelbare leeftijd. Zij uit door kreten als ‘Eeeecht?’, ‘Ongelooflijk!’ en ‘Dat meen je niet!’ haar verbazing over de dingen die hij haar vertelt.

‘Alle resten, alles wat overblijft als ze alle ‘goede’ delen eraf hebben gehaald, de botjes, vet, merg, wordt helemaal kapot gehakt en dan door een zeef geperst. Daarna worden er kleur- en smaakstoffen aan toegevoegd.’
– ‘Eeeecht?’
‘Ja. Je denkt dus dat je vlees eet, maar dat is het niet.’
– ‘En waar zit dat dan in?’
‘Nou, knakworsten bijvoorbeeld. Mechanically recovered meat noemen ze dat. Dat is helemaal geen vlees.’
– ‘Dat meen je niet!’
‘Ik ben dus gestopt met het eten van dat soort dingen. Eet eigenlijk alleen nog maar rauw, onverwerkt voedsel.’
– ‘Ongelooflijk! Je gaat wel nadenken hoor. Ik durf straks niks meer te eten!’

De man gaat verder.

‘Wat dacht je van vis? Weet je hoeveel kwik er in vis zit? Al die vissen in de buurt van Fukushima bevatten tien keer zoveel kwik als toegestaan.
– ‘Dat kan je dus ook niet meer eten!’
‘En kip. Een plofkip is 2,5 keer zo groot als een normale. Denk daar maar eens over na.
– ‘Dat weet ik! Dat had ik gezien bij Zembla. Echt ongelooflijk!’

Een tweede vrouw, later de wachtkamer binnengekomen, mengt zich met Amsterdamse tongval in het gesprek.

‘Nou, ik vind het heerlijk hoor, af en toe een broodje shoarma. Frikedelletje speciaal. Heerlek. Gisteren met me dochter nog van zitten smullen. Je ken er wel zo over gaan lopen nadenken, maar dan vreet je straks niks meer.’

De man kijkt even naar de vrouw en haalt vervolgens bijna onzichtbaar zijn schouders op. Hij lijkt te willen zeggen ‘Je moet het zelf weten’, maar haalt in plaats daarvan een pak shag uit een van de zijzakken van zijn broek en staat op. Hij loopt naar buiten en de donkere vrouw volgt hem als een toegewijd sektelid.

Buiten is het fijn. Buiten is frisse lucht. En je mag er roken.