Apocalyptische regenballen

Ik wilde dit stuckje beginnen door te stellen dat ik niet bang ben aangelegd, maar besefte op tijd dat dat totaal niet waar is. Ik heb er zelfs een heel boek over geschreven, die angst, dus het zou gek zijn als ik nu iets anders ga beweren. Ik doe alsnog veel dingen die ik eng vind en ben in sommige situaties misschien helemaal niet zo bevreesd als ik denk, maar de angst is er, verhinderend of latent. Ook/juist nu zowel zieke als niet zieke mensen in de greep zijn van een virus.

Het was gisteren papadag en te midden van de kinderkakafonie besloot ik de persco van Rutte toch maar even aan te zetten. Terwijl hij uitsprak dat evenementen met meer dan 100 mensen worden afgelast en iedereen aanraadde vooral thuis te blijven barstte de hemel open. Druppels als kauwgomballen spatten uiteen op onze ruit, misschien was het wel hagel. Ik dacht aan alle stormen van de afgelopen maanden, de opwarmende aarde, stijgende zeespiegel, onuitroeibaar racisme, geweld en alles MH17 – wat door de start van het proces tegen de vier verdachten deze week weer naar de oppervlakte van het bewustzijn drijft – en kon me niet aan de indruk onttrekken dat de Apocalyps nabij is.

Dit was tevens het moment waarop ik besefte dat ik in mijn leven te veel films heb gezien waarin de wereld aan haar einde komt, maar verdomd, nu zou het nog gaan gebeuren ook. ‘De mensheid verdient dit,’ sprak ik hardop uit, terwijl mijn zoontjes aan mijn broekspijpen trokken. Het is het gevolg van onze arrogantie, ons gebrek aan respect voor de natuur en voor elkaar en het tanende besef dat wij zelf deel uitmaken van die natuur, waaraan we nu op hardhandige wijze worden herinnerd.

Maar deze noodlottige gedachtes ontwikkelden zich vervolgens tot iets hoopvollers, naar: ‘Dit is wat de mensheid nodig heeft.’ Omdat de hele wereld op het moment in de ban is van hetzelfde fenomeen is er meer eenheid dan ooit, zo ervaar ik dat tenminste. Verbondenheid in zorgen om de toekomst, al is het maar om één van de vele prangende zaken waar we ons collectief zorgen om zouden moeten maken.

Er zijn mensen die zeggen dat het tot stilstand komen van de wereld, of van het krioelen van de mens over die wereld, ons een moment van bezinning kan bieden. Het afbuigen van de besmettingscurve is de grote oefening in mindfulness waar we als soort zo aan toe zijn. Ik betwijfel dat. Niet de behoefte aan pauze, maar aan het heilzame effect van gedwongen mindfulness. De mensen die al mindful leven of daarvoor openstaan zullen inderdaad nog ‘mindfuller’ worden. Maar de mensen wie dat vreemd is, zij die over lijken gaan om hun doel te bereiken, zullen de crisis als gevolg van het virus slechts uitbuiten. Kijk maar naar Trump, die de uitbraak in de VS aangrijpt om Europa te dissen met een politiek symbolisch inreisverbod. Ondertussen neemt het land nauwelijks maatregelen om het virus binnenshuis in te dammen en is het voor de meeste Amerikanen onbetaalbaar om zich te laten testen op corona, of om zich te laten behandelen indien ze het hebben.

Dagelijkse persconferenties en uit de lucht vallende regenballen ten spijt wil ik niet doemdenken, maar je gaat er wel van denken. Verschillende scenario’s schieten door mijn hoofd, van wel en nog niet bestaande films. Ik voel eenheid, saamhorigheid misschien wel, vanwege het gemeenschappelijke belang, maar beweeg me voorlopig op microniveau: thuis, met de kinderen dansend aan mijn broekspijpen, met een rationele hoeveelheid wc-papier, paracetamol en pasta in de voorraadkast. Genoeg om mijn angsten te bedwingen en anderen die mogelijkheid niet te ontnemen.

Lees het artikel op de website van Het Parool

Drink, eet, zuig, lik

Vroeger, toen mensen nog relatief weinig wisten, deden ze maar wat. Mijn ene opa at iedere dag een stuk rood vlees overgoten met jus. Tussen de bedrijven door blies hij in twee dagen een heel pak shag de lucht in. Op zijn 96ste, drie vrouwen en acht kinderen later, stierf hij in zijn slaap. Mijn andere opa kreeg op zijn twaalfde van zijn vader een kwartje mee zodat hij een pakje sigaretten kon halen. Die waren toen (1931) even duur als een bioscoopkaartje en vielen in dezelfde categorie als snoep.

Heden ten dage weten we wel beter. Van roken krijg je kanker, van snoep trouwens ook. Verzadigde vetten verhogen de cholesterol, alcohol veroorzaakt een veelheid aan problemen die ik in deze beperkte ruimte niet kan beschrijven en zelfs brood kun je beter laten staan. Aangezien je dat al je hele leven eet, probeer je het goed te maken met vruchtensappen, maar die bevatten zoveel suiker dat je tanden er van uit je mond vallen. Wat vandaag goed is om te eten, is morgen slecht. Diëten spreken elkaar voortdurend tegen. De voedseltrend is even wisselvallig als het weer.

We denken steeds meer te weten, maar is weten hetzelfde als bewustzijn? Het is verleidelijk om hierop bevestigend te antwoorden, maar is dat bewustzijn, als het doorschiet naar een constante bevraging van de (on)deugden van alles wat je consumeert, niet ook een beperking van je (geestelijke) vrijheid?

Er is momenteel sprake van een soort hyper-bewustzijn waarin alles op krampachtige wijze kapot wordt geanalyseerd en niks meer vanzelf gaat. De constante stroom aan prikkels die ons vertelt hoe we ons leven zouden moeten leiden stuurt ons linea recta in een drijfzand van stress en burn-outs waar we vervolgens met cursussen mindfulness en yoga weer uit proberen te klauteren.

Vergeef me deze uitgebreide inleiding, want waar het me eigenlijk om gaat is het volgende: dat de geneugten van alcohol en tabak en saucijzenbroodjes niet zonder prijs komen, accepteer ik. Zij hebben nu zoveel onderzoek en slachtoffers opgeleverd dat ze niet meer onwetend genuttigd kunnen worden. Maar dat we nu beter kunnen stoppen met orale seks omdat dat massaal keelkanker oplevert, pik ik niet.

In de voortschrijdende pogingen de laatste bastions van genot tot taboe te verklaren, is Michelle Rietbergen aan het VUmc gepromoveerd met een onderzoek dat aantoont dat het aantal gevallen keelkanker door orale seks de afgelopen twintig jaar is verzesvoudigd. Kennelijk hebben mensen tegenwoordig meer seks dan toen en wordt het humaan papillomavirus (hpv) daardoor vaker verspreid.

Onze hedonistische geiligheid is in twee decennia volledig de spuigaten uitgelopen. Niet alleen hier, maar ook in het buitenland. Vooral de VS heeft het zwaar te verduren, iets wat me op zich niet verbaast. Als je de woorden ‘college’ ‘co-ed’ of ‘dorm’ googelt, ben je vaak nog maar één klik verwijderd van ‘girls gone wild’, ‘wet t-shirt contests’ en ‘truth or dare’-video’s, zo heb ik me laten vertellen. En wat wil de wetenschap al deze meisjes, die op ogenschijnlijk genotsvolle wijze hun seksualiteit aan het ontdekken zijn, nu vertellen? Dat ze kanker kunnen krijgen van hun enthousiaste exhibitionisme.

Laat ik vooropstellen dat ik niks af wil doen aan het onderzoek van Michelle. Het zal allemaal best. En natuurlijk is het goed als er door haar bevindingen mensenlevens kunnen worden gered, maar ik ben inmiddels zo huiverig voor onze toekomst! Ik moet denken aan de film Mr. Nobody, waarin de laatste sterveling wordt geïnterviewd door een mechanisch aandoende man in een wereld waarin alle ziektes zijn uitgebannen en de mensen geen seks meer hebben omdat voortplanten overbodig is geworden. Met seks en ziektes hebben ook alle emoties afgedaan. De mens is een geoliede machine; feilloos, smetteloos en onbevlekt.

Dat was een film, dit niet. Als we deze trend vasthouden, zie ik een wereld voor me waarin we gehuld in een steriel rubberen pak met een Google Glass op ons hoofd quinoaknuffels uitwisselen. Op afstand, elk fysiek contact voorbij, want dat zal uiteindelijk de stichter van al het kwaad blijken te zijn: interactie. Met wie of wat dan ook.

Van melk word je schizofreen, van brood krijg je ADHD en van beffen krijg je kanker… Ik vind het nu echt niet leuk meer. Maar eigenlijk hadden we het allang kunnen weten. Eddie Murphy waarschuwde er in 1983 immers al voor: ‘I miss the good old days when venereal disease was simple. In the good old days you’d get gonorrhea, your dick hurt, go get a shot, clear it right up. Then they came up with herpes, you keep that shit forever like luggage. And now they got AIDS, that just kills motherfuckers. I say what’s next? I guess you just put your dick in and explode.’

Toen kon ik er nog om lachen. Nu draagt Eddies grap meer gewicht dan hij ooit had kunnen vermoeden.

Om toch positief af te sluiten, beland ik bij de volgende gedachte, een variatie op een lied: Drink, eet, zuig, lik, van achter, van voor en van onder. Maar doe het met mate. En veilig natuurlijk.

Rourke

Vannacht had ik ruzie met Mickey Rourke. Dé Mickey Rourke ja. En nou niet meteen gaan zeuren dat het een oude man is en dat het niet eerlijk is om te vechten tegen oudere mannen, want Mickey Rourke is een beest van een man. Een monsterlijke kerel, en ruzie met hem gun ik zelfs mijn ergste vijand niet (niet dat ik zulke verschrikkelijke vijanden heb, ik ben immers geen Middeleeuws despoot of Oekraïens president, maar zo is de uitdrukking nu eenmaal).

De aanleiding tot de confrontatie is me volledig onduidelijk. Het enige wat ik weet is dat hij achter me aan zit. Hij wil me pakken en doen boeten voor iets waar hij zich kennelijk enorm over opwindt. Ik ben, voor zover ik weet, onschuldig als een pasgeboren lammetje. Maar dat maakt voor Mickey niet uit. Ik heb me zijn woede op de hals gehaald en dat is op dit moment het enige wat telt. Laat ik het niet tellen, dan doodt hij me. En hoewel dat dus alsnog een keuze is die een bepaalde, hetzij beperkte vrijheid impliceert, vlucht ik liever. Niet omdat ik denk dat ik kansloos tegen hem ben, maar wel omdat ik weet dat een eventuele fysieke confrontatie me sowieso een deel van mezelf zal kosten. Dat wordt een lijdensweg die ik mezelf liever bespaar.

Dus vlucht ik. In eerste instantie bevind ik me in een warenhuis, men noeme een Amerikaanse versie van de V&D, alwaar ik me een weg probeer te banen door de schappen vol overbodige koopwaar en statische etalagepoppen. Hoe hij me weet te volgen, weet ik niet, maar hij doet het met een efficiëntie en vaart die nauwelijks bij te benen zijn. Eén misstap en hij heeft me. ‘Geen misstap maken dus,’ vertel ik mezelf in mijn door de angst kennelijk onaangetaste logisch redenerend vermogen.

Na niet al te veel tijd kom ik erachter dat ik hem op deze verdieping niet van me af zal schudden. De ruimte is te beperkt. Wat ik ook doe, welke manoeuvre ik ook maak, hij kan me altijd zien. Hij is zo enorm en zo rap en zo ziedend dat ik besluit de lift naar beneden te nemen. Het sluiten van de deuren duurt tergend lang. Zo lang dat hij me bijna weet te achterhalen. Net voordat mijn zicht op de etage door de schuifdeuren wordt ontnomen, zie ik hem aan komen scheuren. Hij rijdt in een wit, klein autootje. Een soort opgevoerde Canta cabriolet. Daarom is die klootzak zo snel. Wat oneerlijk! Het doet me deugd te merken dat ik naast angst nu ook een zekere mate van woede voel; een emotie die me in een mogelijk gevecht van pas zal komen, me dunkt.

De lift beweegt zich neerwaarts, maar stopt niet in de door mij begeerde kelder, waar ik Rourke zo kwijt ben, maar in de ondergrondse parkeergarage, een plek waar hij met z’n witte kutautootje natuurlijk makkelijk kan komen. Voordat ik het weet gaan de deuren al open, maar ik weet ze wederom net op tijd te sluiten. De lift begint echter te haperen, wil niet verder naar beneden, of doet er zo lang over dat Rourke alle kans krijgt me in de kelder op te wachten, dus ik besluit me terug te laten voeren naar het hol van de leeuw. Ik realiseer me dat de kans op ontsnappen steeds kleiner wordt, maar weiger de handdoek te werpen.

Zodra de lift opent zie ik het autootje achterin de garage rechtsomkeert maken. Er lijkt stoom van het apparaat te komen. Of komt het van Mickey? Hoe dan ook komt hij met een rotgang op me af. Ik duik, rol en spring achter en tussen auto’s door, draai hem tezamen met mezelf tureluurs in het autodoolhof, totdat ik links achterin de garage een roltrap bespeur. Ik sprint ernaartoe, spring erop en kom terecht in de vertrekhal van een vliegveld, vermoedelijk Schiphol. Achter me hoor ik Rourke met zevenmijlslaarzen de trap op komen. Ik sla meteen rechtsaf en verstop me achter een verdwaald elektriciteitskastje. Verder rennen heeft nu geen zin meer. Hij zal me altijd blijven zien en vroeg of laat inhalen. De confrontatie is onvermijdelijk, zo realiseer ik me nu. De enige kans die ik heb is hier, achter dit kastje, in de hoop dat hij me niet ziet.

Maar die hoop is (uiteraard) ijdel. De immense figuur van Rourke doemt voor me op. Hij trekt me met één hand de hoek uit en slaat me met de andere hand er terug in. Ik zie sterren. Ik heb pijn. Alles trilt. De angst is niet meer. De angst is verworden tot besef. Besef dat deze strijd hier en nu beslecht dient te worden. Er is geen mogelijkheid tot vluchten. De kansen daarop zijn verkeken, als die er ooit al waren. Een zekere mate van vastberadenheid maakt zich van me meester. Ik realiseer me nog steeds dat dit beest, dit monster zowat onverslaanbaar is, maar het is verdomme MIJN droom. Ik heb toch wel iets in de melk te brokkelen?

Ik sta op en kijk hem strak aan. Mickey huft en puft. Zijn grom is zo diep dat hij turbulentie veroorzaakt. Er heeft zich een groepje toeschouwers om ons heen verzameld. ‘Inchecken kan later wel,’ lijken ze te denken. Mickey en ik cirkelen wat om elkaar heen. Ik haal uit. BAM! Vol op zijn oog. Van die pijnlijke vuist, zoals ze die vaak in films voelen, merk ik niks. Misschien is het de adrenaline, misschien de non-existente aard van de situatie. Hij probeert mij te slaan, maar ik ontwijk. De volgende is wel raak. SCHJLABAJAAMM! Alles draait, duizelt en tintelt, maar ik blijf staan. Het is verdomme MIJN DROOM!

Gedurende het gevecht verschijnt er een soort scorebalk onderin beeld. Het ‘beeld’ in deze mijn perspectief op de wereld. Mickey is groter en sterker, maar ik ben sneller en slimmer. Voor iedere rake klap die hij mij geeft, geef ik hem er drie. Het valt me na iedere geïncasseerde of uitgedeelde klap op dat de score vermindert. Het lijkt er dus op dat degene die het eerst bij 0 is, verliest. Als ik dit volhoud, o ademloos toekijkende reiziger, dan versla ik hem. Dan win ik van het monster. Dat ik dan zelf op apengapen lig, neem ik maar op de koop toe. Alles beter dan te sterven in deze steriele poort naar exotische en minder exotische oorden.

Rourke, het monster, raakt uitgeput. Ook ik voel de vermoeidheid langzaam omhoog trekken door mijn lichaam. Eerst mijn benen, dan mijn heupen, rug, armen, nek, hoofd… Het scorebord laat zien dat ik nog 24 punten heb. Mickey niet. Mickey heeft er minder. Ik dans door, blijf uitdelen. TIKTIKTAKTAKBOEMBOEMBAF! 0 punten. Rourke versteend en valt om. Zijn stoffelijk overschot is meteen ontdaan van vitale kenmerken en karakteristieken. Hij is niet meer dan een hoop verslagenheid. De personificatie van mijn angsten, hier samengebald in de vorm van The Wrestler, Marv uit Sin City, die gast uit 9½ Weeks, is door mij overmeesterd.

De toeschouwers staan nog steeds roer- adem- en sprakeloos toe te kijken. Toch lijken ze een voor een te verdwijnen. De omgeving wordt wazig. Steeds waziger. Steeds minder mensen. Steeds minder herkenbare vormen. Dit is het einde. Dit is het. Dit is…

Wakker.