Jack (met een hoed)

‘Ga je dat nog opdrinken?’

Jack was bloedserieus. Nog geen minuut na zijn binnenkomst was de spanning al om te snijden. Met een goed, scherp mes had je er enorme plakken van kunnen maken. Van de spanning.

Niemand wist met welke bedoelingen hij was gekomen. Het kon zomaar uit de hand lopen, die reputatie had hij. Zonder reden kon hij je fileren, letterlijk en figuurlijk. Weer dat mes. Weer een metafoor, voor de helft dan.

‘Ga je dat godverdomme nog opdrinken?’ brieste Jack.

‘Ja,’ antwoordde Terry vluchtig. Zijn stem trilde. Voorzichtig reikte hij naar het glas. Op het moment dat hij het wilde pakken, hoestte Jack een klodder slijm omhoog. ‘Bwuaghh, bwuaaaghhh!’ klonk het. De gasten hielden hun adem in terwijl Jack een dikke rochel in zijn mond fabriceerde. Zonder pardon mikte hij de slijmbal in het glas. Van een goeie twee meter wel te verstaan. Netjes dus. Heel netjes.

Terry keek naar het glas. Op het moment dat hij het los wilde laten, werd hij door de bulderende stem van Jack onderbroken.

‘Ga je dat nog opdrinken?’

Met een stamp op de vloer poogde hij zijn woorden kracht bij te zetten, maar dat was helemaal niet nodig. Terry keek angstig omhoog, zoals een bange hond dat naar zijn baasje doet als die boos op hem is omdat hij op de vloerbedekking heeft gepist, of omdat hij chocola heeft gegeten, of iets anders wat hij niet mag eten. Of cola.

Terry slikte. Hij wikkelde zijn vingers langzaam weer om het glas en wendde zijn blik naar beneden. Hij schoof het glas vertwijfeld naar zich toe, daarmee een tergend krassend geluid veroorzakend op het stroeve oppervlak van de oneffen en vieze tafel.

‘Aaarghh!’ riep Jack, ‘Wat een vervelend geluid zeg!’

Plots deed Jack een klein danspasje. Een soort horlepiep. Het leek de spanning voor even te breken en een enkeling meende zich een glimlach te kunnen veroorloven. Zelfs Terry dacht dat hij ermee wegkwam om het glas te laten voor wat het was. Maar de danspas was niet meer dan dat: een danspas. Het was voorbij nog voor het begon en Jack stampte nogmaals op de grond, vergezeld van de woorden die, gelijk de ratel van een ratelslang of de brul van een leeuw, het trommelvlies deden sidderen.

‘GA JE DAT NOG OPDRINKEN?’

Terry pakte vliegensvlug het glas, zette het aan zijn lippen en dronk het in één teug leeg. Verschrikt en vol afschuw keken de gasten hem aan. Het was doodstil.

‘Bueno,’ heeg Jack nu, uitgeput.

Hij pakte zijn hoed, draaide zich om en ging weg. De gasten bleven verstijfd en met gestokte adem achter.

Voor nu waren ze veilig, maar het was zeker dat Jack zou wederkeren. Het enige wat onzeker was, was wanneer.

Hallo, ik ben een rups

Hallo, ik ben een rups. De hele week breng ik door in mijn cocon en daar gebeurt van alles, maar daar hoor je nooit iemand over. Men praat altijd alleen maar over de rups, die dan in z’n cocon gaat, om er vervolgens als vlinder uit te komen. Pas dan is de rups, een in principe niet bijster aantrekkelijk ogend, beetje viezig diertje, volledig tot wasdom gekomen, zo redeneert men. De vlinder vliegt versus de rups kruipt. De vlinder is mooi versus de rups niet, etcetera etcetera. De vlinder is alles en beter, maar ik wil het er niet eens over hebben, de vlinder.

Hallo, ik ben een rups.

Ik breng dus veel tijd door in mijn cocon. En daar gebeurt van alles. Het is niet zo dat er alleen maar dingen voor of na de cocon gebeuren. Er is niet slechts een pre- en een post-coconiaal tijdperk. In die cocon gebeurt van alles. We (de rupsen) zitten dus voortdurend in dat ding. Vast. We kunnen geen kant op. Het is een keurslijf wat in de natuur een soort van serene pracht over zich heeft gekregen. Maar het is niet sereen. Het is kut. We zitten hartstikke vast. Moet je je voorstellen!

Ik ben een rups.

Maar dan is het vrijdag. We waren vroeg op. Zaten weer de hele dag in de cocon, maar ’s avonds, dan gebeurt er wat. NEEHEE, we komen niet als een vlinder uit de cocon en gaan dan vliegen en blablabla, nee! We zitten nog steeds ín die cocon, maar gaan dan ín die cocon LOS. We zijn moe, het is warm, we zweten, maar we lachen, en we dansen en we staan, met gebalde vuistjes in de lucht en bewegen mee op de slag van de beat. Als bootjes op zee.

‘Hallo, wij zijn rupsen!’ roepen we. Voor even lijkt het alsof we niet in de cocon zitten (zonder dat we dus meteen weer vlinders zijn) en zijn we gewoon een rups in een cocon die van alles kan doen. Alles wat ie wil.

We staan, met gebalde vuistjes in de lucht en we zijn moe. Maar we blijven staan en we blijven bewegen. We dansen.

En dan is het op een gegeven moment klaar en dan gaan we slapen. Op ons gemak. Vrij van angst en schaamte. Het is goed. En dan begint het allemaal weer opnieuw. Iedere keer weer. Maar we gaan gewoon door, in onze cocon. We zitten vast, maar soms ook niet. Dan gebeurt er van alles. We zijn geen vlinders. Ik wil het niet eens over vlinders hebben.

Ik ben een rups.

Dag.

Van onze verslaggever

Mensen zijn massaal op Haren afgekomen om de verjaardag van een 16-jarig meisje te vieren. Een Facebook event wat per ongeluk voor iedereen zichtbaar was, trok duizenden raddraaiers naar het dorp in Groningen. De ingezette politiemacht werd volgens een verslaggever van de BBC met stenen, flessen, bloempotten en fietsen bekogeld. Onder de plaatselijke bevolking brak bij een enkeling letterlijk ‘de klomp’. Molens zijn met de grond gelijk gemaakt en de dorpsstraat veranderde geleidelijk in een rode zee van platgetrapte tulpen.

De rellen hebben zich inmiddels naar het buitenland verspreid. In Engeland gaan mensen elkaar te lijf met scones en fudge. Enkele leden van de koninklijke familie vonden hun dood in een zee van Earl Grey, terwijl Bobby’s uitgerust met schilden een spervuur aan fish & chips probeerden te pareren.

In Parijs worden toeristen de hersens ingeslagen door geflipte boulangers met gepantserde baguettes. Twee gezette vrouwen spreken van een slachtpartij, waarbij het bloed en de wijn in de Seine niet meer van elkaar te onderscheiden zijn.

In verschillende dorpjes in Italië steekt men elkaar de ogen uit met pizzapunten. Vrouwen worden vastgebonden met tagliatelle, alvorens ze onder dwang alle opera’s van Verdi uit het hoofd leren.

Japanse ziekenhuizen stromen langzaam vol met in zeewier gerolde en in plakrijst stikkende kinderen. Chirurgen trachten in de walm van rottende vis de snorharen van oude mannetjes te ontdoen van gember en wasabi. Op straat proberen studenten elkaar met karate en karaoke te neutraliseren.

In Amerika worden aanhangers van Scientology onderworpen aan colaboarding. Mitt Romney zit in een hotdog-dwangbuis dag en nacht naar Keeping up with the Kardashians te kijken.

De inwoners van Pamplona zijn door een kudde wilde stieren vertrapt tot albondigas in tomatenrode bloedsaus.

Milka-koeien rollen in een lawine van zuivel de Zwitserse Alpen af, elk skidorp op hun weg verpletterend.

De Griekse minister van Financiën is verwerkt tot gyros, de euro tot tzatziki.

Duitse jongeren gaan elkaar te lijf met flessen Berliner Pilsner.

De hele wereld is een slagveld. Alles, iedereen gaat kapot.

En dat allemaal door Facebook. Facebook!

Bovenstaande leidt tot slechts één conclusie, eenduidig en onomwonden: met z’n allen als de sodemieter terug naar Hyves.

Snuffie/Bas

Vanuit de bosjes komt er een teckel het veld op gerend. Hij stopt bij een stel met twee minuscule hondjes om een en ander te besnuffelen. Enkele seconden later wordt hij gevolgd door een oude man met een riem in zijn hand.

Oude man: Ik wist dat hij naar jullie toe zou lopen. Ik zag hem helemaal een rondje lopen, zo recht op jullie af. Hij herkent jullie!

Vrouw: Ja, dat denk ik ook. Haha!

Oude man: Hij gaat altijd even op onderzoek uit.

Vrouw: Hoe heet-ie eigenlijk?

Oude man: Bas.

Vrouw: Bas?

Oude man: Bas ja. Maar dat is nog een heel verhaal. Hij heette vanuit zijn stam Jando. Jando. Maar toen was ik een keer bij mijn kleinkinderen en toen zeiden ze ‘nee, je moet hem Snuffie noemen,’ dus ik ‘oké, dan noem ik hem Snuffie.’ Toen liep ik in het park en toen wilde ik hem roepen dus stond ik daar ‘Snuuuffie! Snuuuffie!’ Toen dacht ik ‘o, waar ben ik nou aan begonnen.’ Toen kwam er een man naar me toe en die zei met een plat Amsterdams accent – ik kan het niet nadoen – ‘Dat lijkt teveel op Snuifie… Sjnuivie,’ ja, ik kan het niet goed nadoen. Dus ik ‘ja ach,’ en toen riep ik een keer ‘Bassie!’ en toen kwam ie meteen dus ja toen werd het Bas.

Vrouw: Okeee…

Oude man: Ja, het is een heel verhaal.

Vrouw: Hij is wel heel mooi. Heel droog, heel gespierd.

Oude man: Ja, het is een langhaar, van beide kanten, maar dat is helemaal mislukt. Qua ras dan, maar ik vind het niet erg.

Vrouw: Het is een mooie teckel!

Oude man: Ja, jij hebt ook mooie hondjes trouwens. Maar we gaan weer, ik moet hem nog wassen.

Vrouw: Oké, dag.

Oude man: Ja dag, dag.

Meisjes in het park

Meisje 1: Ja maar ik ga wel echt een tussenjaar nemen. Mijn vader is advocaat en die heeft nooit een tussenjaar genomen en die heeft daar echt wel spijt van.

Meisje 2: Je kan toch ook na je studie gaan reizen?

Meisje 4: Ja maar dan krijg je een baan aangeboden en dan ga je echt niet met een lekker gevoel weg.

Meisje 1: Of je hebt geen baan en dan ga je ook niet met een lekker gevoel weg.

Meisje 3: Je kan ook na je examen gaan. Je doet toch examen in mei en dan hoef je pas in september te beginnen dus dat is best lang.

Meisje 4: Ja, da’s waar.

(…)

Meisje 2: Hé, ik ben dus naar Melt geweest.

Meisje 1: O echt?

Meisje 4: Wat vet!

Meisje 3: Ja wat vet!

Meisje 1: Was ’t vet?

Meisje 2: Ja het was dus echt suuuperveeettt…

Meisje 3 & 4: Coooolll!

Meisje 2: Ja het gaat daar zo hard los. Echt iedereen. Als je hier uitgaat zijn er tien mensen helemaal vooraan die los gaan, maar de rest staat er gewoon wat bij.

Meisje 3: Ja echt hè…

Meisje 2: Maar daar staat echt iedereen te springen en te crowdsurfen.

Meisje 1: Vet.

Meisje 2: Ja. Het was alleen wel de meest doorgesnoven bende die ik ooit heb gezien.

Meisje 4: Haha!

Meisje 3: Ja da’s wel erg bij die feesten.

Meisje 2: Ja maar dit was een festival hè, dus mensen waren echt al een paar dagen wakker. Echt lijken waren het.

Meisje 1: Da’s echt niet gezond.

Meisje 2: Ja echt faja.

(…)

Meisje 1: Dat is echt zo’n leuk jurkje wat je aan hebt.

Meisje 3: Ja heel leuk.

Meisje 2: Thanx.

Het meisje van pizza

Het meisje is klein en dik. Ze wordt door haar vader in een band, met zwembandjes om, het lauwwarme zeewater in geleid. De vader is nog veel dikker en ouder dan zijn dochter. Hij heeft een snor en draagt een wit t-shirt.

Het meisje gilt aan één stuk door van opwinding, ook in het ondiepe deel. De vader kijkt onberoerd en geleidt haar langzaam verder. Hij is nat tot aan zijn buik.

Later loopt het meisje over het strand. Ze heeft een ijsje. Ze loopt achter haar vader aan, die geen ijsje heeft. Ze draagt een t-shirt met een plaatje. Het duurt even voordat het goed zichtbaar is, maar als ze stopt omdat ze iets in het zand ziet liggen, blijkt het een afbeelding te zijn van een pizzapunt. Het is echter geen normale pizzapunt. Deze heeft armen en benen en een gezicht en hij heeft een camera vast. Het onderschrift bij het plaatje is ‘Pepperazzi’.

Het meisje zit thuis in haar kamer. Haar vader leest beneden de krant. Het meisje draagt het t-shirt nog steeds en ze maakt huiswerk aan haar bureau wat de vorm heeft van een steenoven. De ronde bovenkant is niet echt handig om op te schrijven, maar haar benen passen goed in de opening waar normaal de pizza’s liggen te bakken. Ze heeft geen etui of pennenhouder, maar een klomp deeg waar haar schrijfwaar en andere materialen, zoals een liniaal en een passer, insteken. Ze probeert haar wiskunde boek met een paar door midden gesneden tomaten te balanceren, iets wat steeds minder goed lukt, omdat de tomaten langzaam al hun vocht verliezen. Ze werkt aan een lastige som. Het is de stelling van Pizzagoras.

Alles in haar kamer is pizza. Haar bed heeft een matras van Mozzarella, heerlijk zacht, maar niet erg hygiënisch. De lamp is een inmiddels bruin geworden champignon, vastgeprikt op een omgekeerde pizzaschep, met een peertje van ananas. De gordijnen zijn twee enorme plakken gedroogde ham, hangend aan een rail van parmezaan. Iedere keer als ze ze dicht doet, vallen er stukjes kaas op haar tapijt van basilicum en oregano. Haar kledingkast is een half opengesneden paprika, waarin de pitjes fungeren als hangers. Die zijn niet zo sterk, dus valt alles op de grond, maar dat maakt niet uit want ze draagt toch altijd hetzelfde t-shirt.

Aan de muur hangt een foto van het meisje en haar vader. Ze poseren voor een scheefstaand, rond gebouw. Het is de toren van Pizza.

Haar hele kamer stinkt. Alle ingrediënten zijn aan het rotten. Maar ze vindt het niet erg. Vanavond gaan ze uit eten, naar de pizzeria. Daar eet ze pizza en betaalt haar vader met Vizza.

Haar hele kamer stinkt. Haar t-shirt stinkt, want ze heeft het altijd aan. Het meisje stinkt. Ze is dik. Ze wordt steeds dikker. Waarschijnlijk net zo dik als haar vader. Maar het maakt niet uit. Het meisje is gelukkig.

Een geZ meisje

Het ene meisje is de dominante van de twee. Ze heeft een grote mond, letterlijk en figuurlijk, en blaat er een eind op los. De ander is timide en heeft problemen met het uitspreken van de letter -z. Als ik wat beter luister, merk ik dat het niet aan de letter -z ligt, maar aan een algeheel spraakgebrek waardoor bijna ieder woord er als een -z + een beperkt aantal (mede)klinkers uit komt.

D: Hij moet wel een beetje nonchalant zijn weet je, ik wil niet zo’n jongen die zo saai is weet je, zo stijf.

Z: Zwhuzzzuzuhhaaaahhhh.

D: Ja weet je! Hij mag wel stijf zijn haha! Ja weet je, haha! Maar gewoon niet zo, ja hoe zeg je dat, uptight.

Z: Zeehhhhgghh.

D: Hè?

Z: Zeehhhhgghh.

D: Ja toch? Ik bedoel: natuurlijk moet ie ook lief zijn enzo weet je, lieve dingen doen, shit kopen. Maar hij moet ook wel gewoon stoer zijn weet je, een man zijn. Niet zo’n mietje.

Z: Zuzzuhhzuhh.

D: Hij moet wel gewoon andere gasten die kicke doen kunnen slaan weet je, sterrek zijn, een beetje ballen hebben.

Z: Zwahaaaaagghzzt.

D: Psies.

Z: Zzz.

D: Ja en… Hihihi, ja en hij moet me natuurlijk lekker kunnen pakken weet je, met z’n lekkere grote p..

Z: ZZUUUHHZAAHHPFFFT!!!

D: Huh?

Z: ZZUUUHHZAAHHPFFFT!!!

D: O sorry hoor…

Z: Zq,

D: Weet je, eigenlijk was Ritchel best een leuke gast. Hij was misschien niet de knapste, slimste of stoerste van de hele gang, weet je wel, maar hij was wel lief. Echt zo’n schatje…

Z: Zzktf.

Een korte pauze.

D: Noem je mij nou een hoer?

Goed, je hoeft geen helderziende te zijn om te weten hoe dit afloopt.

Yes we cans

Ik realiseer me dat het slechts dinsdag is, maar ik heb gewoon zin in bier, laat me. Niet geheel ontoevallig fiets ik langs een Albert Heijn en besluit ik daar in te slaan. Lekker bier drinken ga ik, dat is het plan. En wat ik eigenlijk wil, zijn gekoelde blikjes. Blikjes bier die al koel zijn, zodat ik ze zelf niet hoef te koelen. Ik kan dan meteen koele biertjes drinken. Dat is wat ik wil.

Ze hebben bij de Albert Heijn zogenaamde cool cans. Als we cool vertalen naar koel en cans naar blikjes dan can je al snel zien dat dit precies is wat ik wil. De blikjes staan over het algemeen niet tussen de niet koele blikjes, daar zijn ze te cool voor. Bovendien zouden die arbeidersblikken dan ook koel moeten zijn en koeling is bij mijn weten niet tot op de vierkante centimeter nauwkeurig te richten. Bovendien moet de koeling plaatsvinden in een afgesloten omgeving, zoals een kast of box. De koelte vliegt anders zomaar weg en verliest het uiteindelijk van de in veel groter volume aanwezige minder koele warmte.

Niet in het gewone schap kijken dus, kereltje! Maar toch hè, loop ik in eerste instantie naar dat ‘gewone’ schap. Is je basis, je starting point. Je moet immers ergens beginnen en ik zie de koelkast(en) zo snel niet staan. Maar later, nadat ik heb gezocht, wel. Er is een koelkast, bestemd voor cool cans van allerlei merken. Ik hoef de getrainde bierdrinker niet te vertellen welke merken dat dan wel al dan niet zijn, maar ik kan me voorstellen dat termen als “Heineken” en “Grolsch” de biermaagd of beginnende bierslet houvast weten te bieden voor het bevatten van de categorie producten waar ik mijn vizier op heb gericht. De blikjes en/of letters zijn trouwens overwegend groen, dus dat heb je sowieso.

Maar de koelkast is leeg. Leeg ja. De koelkast staat overigens wel aan; groen is hier in zijn geheel niet van toepassing. Naast de koelkast, gewoon in een ordinair schap, staat een sixpack Heineken cool cans. Ik ben daar nu eenmaal en wil bier dus neem ik ze in mijn mandje mee naar de kassa. Dan zijn ze maar niet koel. Cool can’t.

Afrekenen.

Cassière: Goedenavond meneer.
Ik aka de meneer: Goedenavond.

Het gescan van cans. €6,80 voor een sixpack. ‘Skabadiwat?’ zegt mijn financiële barometer.

Ik: Huh?
Cassière: Sorry meneer?
Ik: Waarom zijn die biertjes zo duur?
Cassière: Het zijn cool cans meneer, die zijn duurder.
Ik: Maar ze zijn niet cool.
Cassière: Ja maar ze zijn duurder.
Ik: Ja oké, dat snap ik, maar ik ben het er niet mee eens. Cool cans zijn duurder omdat ze door jullie gekoeld worden, maar deze zijn niet koel. Ze stonden naast de koelkast. Die overigens wel gewoon aan stond.
Cassière: Ja, het zijn cool cans.
Ik: Dat hadden het kunnen zijn, in een utopische wereld waarin Albert Heijn de voor de koeling bedoelde en naast de koeling bivakkerende cans ook daadwerkelijk koelt.
Cassière: …
Ik: Anders had ik net zo goed gewone cans kunnen kopen.
Cassière: Ik weet niet of die er nog…
Ik: Ja, laat nu maar zitten.

We nemen elkaar op, ik bespeur geen scheurtjes in haar bolwerk van volharding, geen zwakte. Hier worden die lui dus op geselecteerd. Nogmaals.

Ik: Het is dus eigenlijk gewoon zielig voor dat blikje.
Cassière: Ik weet niet…

Stilte. De cassière wendt haar blik naar beneden. Ik bespeur emotie. De mensen achter me in de rij kijken me ongeduldig, doch verwachtingsvol aan. Ik ben Zorro.

Ik: Misschien wil je even sorry zeggen tegen het blikje?
Cassière: Sorry?
Ik: Dank je wel.

Naja goed, toen ben ik maar weggegaan.