Blue Monday

Man wat voelde ik me slecht, vorige week maandag. Het gevoel was onbestemd, want ik wist niet waar het vandaan kwam of naartoe ging, maar het was gekleurd in één toonaard: slechtheid. Vanaf het moment van wakker worden verliep alles stroperig; het opstaan uit bed, douchen, koffie maken, koffie drinken, eten, werken. Een grote onzichtbare hand – nee, een vuist – werkte me tegen in alles wat ik deed. Het was kosmische weerstand. Een subatomische blokkade, opgeworpen voor mijn weerloze geest.

Later die dag las ik dat het Blue Monday was en dacht ik ‘Oooooohhh, dan komt het daardoor. Dan is de oorzaak voor de misère echt kosmisch en subatomisch en kan ik er niets aan doen. En dat hoeft ook niet, want maandag is maar één dag en die is morgen voorbij en dan voelt iedereen zich weer goed,’ zo redeneerde ik tussen de mistwolken van de zwaarmoedigheid door.

We zijn nu een week verder en het is weer Blue Monday, maar nu echt. Het bericht dat ik vorige week las, was een vergissing. Of ik las het vanwege mijn gedeprimeerde, onscherpe staat niet goed en zag niet dat het betrekking had op de maandag een week later, de daadwerkelijke blauwe maandag, vandaag dus, de slechtste dag van het jaar.

Het probleem is alleen dat ik me vandaag best goed voel. Opgewekt, eigenlijk wel. Ik heb goed en lang geslapen (moest enigszins bijkomen van mijn verjaardagsweekend), heb heerlijk gedoucht, goede koffie gedronken en kijk al een uur of twee vanuit de bibliotheek uit over Amsterdam, dat rust tussen een fluwelen, zachtblauw hemeldek en het blauwe licht weerkaatsende wateroppervlak van het Oosterdok.

In die zin klopt de benaming Blue Monday wel, maar om hele andere redenen. Om de schoonheid van de lucht en het water en het bewijs dat de kleur blauw levert van de leefbaarheid van onze planeet, de ‘Blue Planet’ – de aarde en vooralsnog enig bekende planeet waar leven überhaupt mogelijk is. Blauw is het certificaat van dat leven, een vereiste, en zonder die kleur met een verrekijker op een wereldbol te spotten kunnen we het leven direct uitsluiten. Dan kunnen we de verkenning staken en op zoek naar een volgende blauwe bol, waarvan er in het heelal maar weinig schijnen te zijn.

Blue Monday is bullshit, volgens de Britse psychiater Ben Goldacre. Het is niets meer dan een marketingtruc om mensen in de donkerste, koudste maand van het jaar een vakantie te laten boeken naar een warm land. De rekenformule waarop Blue Monday gebaseerd is, blijkt uit de duim gezogen. Cliff Arnall, de pseudo-wetenschapper die de formule een paar jaar geleden naar voren schoof, gaf ’s avonds parttime les aan ouderen.

En toch vind ik hem blauw, deze maandag. Vanwege de reflectie van de blauwe lucht in het water en de kosmische, subatomische vuist die dat allemaal mogelijk maakt. Alleen, ik heb er geen formule voor.

Routine

Mijn zoon is vandaag bij de kinderopvang. Altijd als ik hem ophaal, roept hij heel hard ‘Papa! Papa is er!’. Dan knuffelen we en vraag ik hem hoe z’n dag was. Hij antwoordt meestal met steekwoorden: ‘Jackson Storm spelen!’ ‘Cracker eten!’ ‘Nijlpaard aaien!’. Dan fietsen we naar huis en gaan we eten. Zo gaat het elke week. Het maakt deel uit van onze routine.

Het gevaar van routine is dat je dingen voor lief neemt. Dingen gaan de hele tijd zoals ze gaan, dat is nu eenmaal hoe het is en het is goed. Maar er kan zomaar iets gebeuren waardoor de routine wordt verstoord. Vaak merk je op die momenten pas hoe fragiel de balans der dingen is. Zo moet het voelen voor de ouders van Julen, die nu al vijf dagen vastzit in een put.

Ik wil er liever niet aan denken, maar dat lukt niet. Deels omdat ik er voortdurend berichten over lees, maar vooral omdat ik zelf een peuter heb. Ook een jongetje, precies even oud als Julen. Natuurlijk hoef je geen kind te hebben om dit erg te vinden – dat had ik het als kinderloze man ook gevonden -, maar nu stel ik me voor dat het míjn kind is, omdat ik het me kán voorstellen, omdat ik een kind héb.

Klaas, een vriend van me met een zoontje twee weken jonger dan die van mij, voelt hetzelfde. ‘Ik haat dit gevoel,’ appte hij me gisteren. Een bedrieglijk simpele bekentenis, want het raakt de kern van wat zoiets met een ouder doet. Echt wéten wat de vader van Julen voelt kun je niet als je niet in zijn situatie zit, die gruwelijk en bizar is. Het neigt naar sadisme, ware het niet dat er geen ‘ander’ is die het leed veroorzaakt en daarvan geniet. De put is kennelijk illegaal geboord, wat veel gebeurt in Spanje, maar niemand heeft moedwillig zo gehandeld dat dit zou gebeuren, ook al is het bedrijf dat de put heeft geboord nalatig geweest in het afdekken ervan. Dat moet wel, als peuters het deksel er zo af konden tillen.

Ik hoop dat Julen dood is. Nee, ik hoop dat hij nog leeft. Maar dat kan toch bijna niet? Die kans is nihil, ondanks wat experts zeggen. Als hij de val al heeft overleefd, zou hij inmiddels vijf dagen vastzitten op een plek met een beperkte hoeveelheid zuurstof. Gewond, bedekt onder puin, in doodsangst. De angst van je kind is erger dan die van jezelf, want je wilt die angst wegnemen. Dat voelt als je ouderlijke verantwoordelijkheid. Als dat niet kan, zoals de ouders van Julen nu ervaren, is dat pure machteloosheid.

Volgens de laatste berichten kan het nog dagen duren voor reddingswerkers de jongen bereiken. Ik haal daarentegen over een paar uur mijn zoon weer op, zoals de routine dicteert. Ik zal hem omarmen en me, zoals vaker na een tragedie, voornemen bewuster te zijn van de dingen die gaan zoals ze gaan. Routine kenmerkt zich door vanzelfsprekendheid, maar vanzelfsprekend is het allerminst.

Remco de schrijver

Vorige week mocht ik op het Amstelveen College voor en met een klas vwo-Xtra leerlingen over mijn boek komen praten. Ik zeg ‘Xtra’ omdat het zo heet en aanduidt dat een dergelijke activiteit buiten het curriculum valt. De ene keer gaan ze naar een museum, de andere keer naar een botanische tuin en nu kwam ‘schrijver Remco’, die ze op basis van de persoonlijke inhoud van het boek al meenden te kennen.

Ik kende de leerlingen niet, maar het scheelde dat ik vijf jaar in het onderwijs heb gewerkt en dus vertrouwd ben met de grillen van hun leeftijd, die ik zelf ooit had. Hoewel dat in een tijd was zonder Snapchat, smartphones en niet in de regio Amsterdam, waar kinderen beduidend bijdehanter zijn dan in Den Haag – of elke andere plek in Nederland.

Het was de eerste keer dat ik zoiets deed en ik voelde me een echte schrijver. Het was bovendien mooi dat mijn oude en nieuwe werk in deze situatie samenkwamen. Eerst zou ik iets over de achtergrond van mijn boek en het schrijfproces vertellen, alvorens de leerlingen me (voorbereide) vragen konden stellen. Vragen over mijn boek heb ik vaker gehad, maar ze komen meestal van volwassenen, vanuit persoonlijke of professionele interesse. Het brein van een 12-jarige werkt anders, is minder gepolijst en leeft in een andere context.

‘Waarom gebruikt u zoveel moeilijke, volwassen woorden?’ vroeg iemand.
‘Hij ís toch volwassen!’ antwoordde een klasgenoot.

‘Was het moeilijk?’
‘Duurde het lang?’

Ze wilden weten of ik ooit een kinderboek ging schrijven, waarom dit geen kinderboek was en of het eigenlijk wel bedoeld was voor kinderen. Een ander meisje vroeg waarom mijn ‘geslachtsdeel’ een paar keer in het boek voorkomt. Haar klasgenoot zei dat dat heel vaak gebeurt in Nederlandse boeken.

‘Wat is het moeilijkste aan leven met angsten?’ vroeg een meisje dat me de hele tijd met grote ogen had aangekeken. Ik zei dat het een goede vraag was en dat ik nog nooit een top-10 had gemaakt. ‘Dat je het gevoel hebt dat je niet voldoet,’ antwoordde ik uiteindelijk. ‘Dat je minder bent en kan dan anderen, wat in het tweede geval in feite ook zo is.’ 
Het meisje knikte ernstig.

Na de vragen gingen de leerlingen zelf een autobiografie schrijven. Ik liep rond en gaf ze tips. Toen de docent zei dat er nog tijd was voor een laatste vraag, omdat ‘Remco de schrijver’ naar een boekpresentatie moest, ging een slungelige jongen, die nog geen moment had stilgezeten, met gespreide armen voor de deur staan en riep ‘U mag niet weg!’.

‘Nee, meneer, u mag niet weg!’, ‘Remco, blijf!’ echode het in de klas.

Maar ik moest gaan. De jongen liet zijn armen zakken en schudde mijn hand. 
‘Ik vond het leuk dat u er was,’ zei hij. 
‘Ik ook,’ antwoordde ik, en toen liep ik de klas uit, op weg naar boekhandel Scheltema, als een echte schrijver.

Gezondheidscentrum Buiksloterham

We zijn voor de 20 weken echo in een noodgebouw in Noord dat ook dient als huisartsenpraktijk. Omdat we in Noord gaan wonen – ooit, als het mythische huis af is – leek het ons een goed idee om naar het echocentrum aldaar te gaan. Zodat de vrucht alvast kan wennen, ofzo. En wij ook.

Net als de vorige keer regent het wanneer we aankomen bij het tijdelijke onderkomen van Gezondheidscentrum Buiksloterham, een gele, raamloze, golfplaten container, waarvan het bij binnentreding nog steeds niet zeker is of het eigenlijk een clandestiene doorgang naar het vagevuur betreft.

Van binnen ziet het er al veel meer uit als een Gezondheidscentrum. Er is een wachtkamer met redelijk comfortabele banken en minder comfortabele stoelen, een balie en een koffie/theehoek met thermoskannen. Kers op de taart – en wellicht een hint dat gezondheidscentra en het vagevuur meer met elkaar gemeen hebben dan initieel gedacht – is een Ikea LACK tafeltje in het midden van de ruimte, met daarop een stapel gedateerde tijdschriften.

We worden verzocht nog even plaats te nemen en gaan zitten op een van de banken. Een oudere vrouw met een rollator komt de container binnen en ook zij moet nog even wachten. Ze schuifelt naar de koffiehoek, maar wat blijkt? De koffiekan is leeg. Ze drukt en ze drukt en ze schudt maar er komt niets uit, geen druppel. Ze schuifelt terug naar de balie en zegt dat de koffie op is. De vrouw achter de balie staat op van haar stoel, loopt naar de koffiehoek en drukt en schudt ook en merkt dat het waar is.

‘Ja, hij is leeg.’

‘Wat nu?’ vraagt de oudere vrouw.

‘U kunt een kopje thee nemen? Of een glas water?’

De oudere vrouw is zichtbaar teleurgesteld. Het gaat nog wel een tijdje duren voor er nieuwe koffie is, want die moet worden gezet, zo beseft ze. Dan maar thee. Maar wat blijkt? De theeglazen zijn op. Er zijn koffiekoppen, in overvloede, maar thee uit een koffiekop? Nee, dat placht men niet te doen, hier in Gezondheidscentrum Buiksloterham.

Ze schuifelt weer naar de balie en zegt dat er geen theeglazen meer zijn. De vrouw achter de balie staat weer op van haar stoel, loopt naar achteren – waar vermoedelijk een keukentje is – en komt terug met een glas, dat ze aan de vrouw geeft.

‘Het is nog helemaal warm,’ zegt de oudere vrouw.

‘Ja, het komt net uit de vaatwasser.’

De oudere vrouw is gepikeerd. Dit is niet hoe ze zich had voorgesteld dat haar bezoek aan de – voor haar – huisartsenpraktijk zou gaan. Als ze meer kracht in haar moeie armen had zou ze de rollator misschien wel de koffiehoek in smijten. Of door het tafelblad van de LACK heen. Maar die kracht heeft ze niet en dus schuifelt ze terug naar de koffiehoek, haar warme glas omklemd door haar oude hand.

Niet veel later zijn wij aan de beurt, en wat blijkt? Onze zoon krijgt een broertje.

The Remains of the Day

Hoeveel videobanden ik in mijn leven heb gehuurd weet ik niet. Wel weet ik dat ik vaak videobanden huurde en dat de films werden voorafgegaan door voorfilms, oftewel trailers, die je in de bios ook ziet. Trailers, of voorfilms, zijn een belangrijk onderdeel van de pret of voorpret van het kijken van een film. Als ik een recentelijk op videoband uitgebrachte film, oftewel ‘dagfilm’ huurde, waren de voorfilms van nóg nieuwere films, die nog niet te huur waren. Ik huurde ook weleens oudere films en dan was dat niet zo. Dan waren de trailers aankondigingen van een allang voorbijgeraasde trein, hoewel ‘de dingen’ in die tijd (mid jaren ’90) nog helemaal niet zo snel gingen.

Een van de voorfilms die toentertijd (ik gok 1993) tot de verbeelding sprak was die van ‘The Remains of the Day’ met Anthony Hopkins. Hopkins had twee jaar daarvoor furore gemaakt met ‘The Silence of the Lambs’ en ik was in die jaren nog zo jong (8-10) dat filmsterren in mijn perceptie vaak versmolten met de rollen die ze vertolkten. Arnold Schwarzenegger wás de Terminator. Tom Hanks wás Forrest Gump. Anthony Hopkins wás Hannibal Lecter. Ik vond het dan ook maar vreemd dat de kannibalistische psycholoog hier ineens de butler was van een Britse Lord in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog.

Wanneer een acteur of actrice indruk op me had gemaakt wilde ik graag meer films met hem of haar kijken. Ik maakte dan niet zelden de fout te verwachten dat ik de acteur weer zou zien als het karakter dat ik zo gaaf vond, in plaats van in een heel andere rol. Schwarzenegger was in Jingle All the Way níet de Terminator. Tom Hanks was in You’ve Got Mail níet Forrest Gump en Anthony Hopkins zou in The Remains of the Day geen Hannibal Lecter zijn.

Ik zeg ‘zou’, want ik had de film tot een paar dagen geleden niet gezien. Hij bivakkeerde al een tijdje op ‘mijn lijst’ op Netflix, maar ik snapte niet waarom. Waarom zou ik nu, in het tijdperk van drones en augmented reality, een film uit 1993 over een Britse butler willen kijken?

Kennelijk was er iets blijven hangen van mijn jeugdige verwarring. Ergens leefde nog de verwachting/hoop dat de butler de Britse lord na een psychologisch steekspel zou opdienen. Aan zichzelf, terwijl Clarice Starling, hier gespeeld door Emma Thompson, in afschuw moest toekijken.

Niets van dit alles. De film is een subtiel gecomponeerd drama over zelfverloochening en ingehouden gevoel. Een onuitgesproken tragedie, waarin een paar blikken van Hopkins aan het eind, die hier misschien wel zijn beste rol speelt, het hart aan diggelen slaan.

Had ik de film 25 jaar geleden leuk gevonden? Waarschijnlijk niet. Te sloom, te stil, te weinig explosies. Ook op de lange termijn zijn voorfilms dus belangrijk.

Het Programma

We hebben ons zoontje beloofd dat hij in het nieuwe huis een nieuw bed krijgt. Een echt bed, zonder spijlen, waar hij zelf in en uit kan. Hij leek het wel een goed idee te vinden, want hij knikte en gooide toen een autootje tegen de verwarming. Aan de butsen in ons huis kun je zien dat hij het vaak met ons eens is.

Gisteren gingen we naar een beddenwinkel op de Overtoom, waar mijn schoonvader een bed had gezien dat zijn kleinzoon ‘MOEST’ hebben. Het was het ultieme bed voor hem, aldus zijn opa, want het had een trap en bovenop het bed een soort hut en dus was het een soort hutbed, wat volgens hem de droom is van ieder kind. Hij was er zo enthousiast over dat ik het idee kreeg dat het vooral zijn droom was, of de droom van het kind in hem, maar aan dergelijke psychologiseringen waag ik me tegenwoordig niet meer, uit angst voor gesprekken die meer vragen dan antwoorden oproepen.

Het bleek een mooie beddenwinkel, waar ik al honderden keren langs ben gefietst, maar die ik niet serieus nam omdat ik denk dat dit soort winkels allemaal allang zijn opgegeten door de concurrentie en dat als je als niet-franchise nog bestaat er wel iets raars met je moet zijn. Dit zegt vermoedelijk meer over mij dan over die winkels, maar, nogmaals, het psychologiseren blijft in 2018.

Als we onze zoon inspraak willen geven in wat we voor hem kopen laten we hem los in een winkel om te kijken waar hij het eerst naar toeloopt. Zo stapte hij laatst in de fietswinkel direct op een geel loopfietsje af. Toegegeven, dat was de testfiets, en hij noemde hem blauw, maar het was voor ons genoeg om een gele fiets voor hem te kopen, die hij nog elke dag blauw noemt.

Dit keer liep hij na binnenkomst linea recta naar een prinsessenbed. Toen we vroegen wat hij van het door zijn schoonvader zo bewonderde bed ernaast vond, haalde hij zijn schouders op en duikelde nog eens over het dekbed met roze biesjes.

Ik heb eerder geschreven over ons genderneutrale huishouden, maar omdat ons kind mijns inziens nog niet in staat is keuzes te maken voor de lange termijn, besloten we toch te informeren naar de bedhut, alvorens we op basis van peuterinstinct een magisch middeleeuws slaapparadijs voor koningsdochters zouden aanschaffen. Dat was makkelijk, want nog voordat we om hulp konden vragen stond er een diep zonnebank gebruinde man naast ons die vroeg of we op de hoogte waren van ‘Het Programma’. Ik vroeg me af of ik in een reality-show was beland, waarin deze winkel en man de hoofdrol speelden. ‘Mensen kijken alles,’ dacht ik, ‘zelfs Utopia is nog op tv,’ maar het bleek te gaan om de mogelijkheid het bed naar believen op, bij en uit te bouwen. ‘Ook met wit-roze prinsessenmodules,’ zei de man. Vlak daarna hoorden we een harde tik. Ons zoontje had een autootje tegen de verwarming gegooid.

Best van 2018

Ja, het is het einde van het jaar en het moment om terug te blikken, maar dat ga ik niet doen. Ronduit sentimenteel word ik ervan, stilstaan bij het verstrijken van de tijd, van weer een jaar en alles wat dat jaar te bieden had. Of naja, wat ik en de andere mensen het jaar te bieden hadden. Het jaar zelf doet verder niet zoveel. Het is maar tijd, het afsterven van cellen, zoals mijn vriend Kris me ooit opbeurend vertelde.

Ik moet nu niet in herhaling vallen. Twee jaar geleden schreef ik al iets vergelijkbaars, toen mensen 2016 massaal vervloekten om alle catastrofes die erin hadden plaatsgevonden (Trump president, David Bowie dood, Prince dood, Batman v Superman: Dawn of Justice). Alsof het kalenderjaar, dat we hebben verzonnen, verantwoordelijkheid draagt voor die gebeurtenissen.

‘Stom jaar! Stom 2016! Voor straf gaan we nu naar 2017, gepaard met heel veel herrie.’

En dat 2017 dan net zo stom is, om andere redenen, omdat er elk jaar mensen doodgaan en ziektes uitbreken en zich politieke drama’s voltrekken. Gelukkig gebeuren er elk jaar ook mooie dingen die niet sarcastisch opbeurend maar echt opbeurend zijn. Zoals muziek. Er gebeurt elk jaar allemaal opbeurende muziek, of muziek die niet per se opbeurend is, maar wel heel mooi, en waarvan het dan alsnog opbeurend is dat die muziek is gebeurd.

De zin hiervoor is een van de lelijkste (die) (ik) ooit (heb) geschreven, maar hij dekt wel de lading. Want ook al wil ik helemaal niet terugkijken op het jaar, bevreesd als ik ben om in nostalgisch drijfzand te belanden, toch doe ik mee aan de lijstjesmakerij, de evaluatie, de grote jaarlijkse conclusie.

Al tien jaar nu (10!) maak ik een muzieklijst met de door mij als mooiste, beste en leukste liedjes beschouwde liedjes van het jaar. Uiteraard is mijn smaak leidend, maar ik probeer toch ook enige objectiviteit en diversiteit in de selectie aan te brengen, om zoveel mogelijk zielen te kunnen bekoren.

Dus ook nu doe ik eraan mee, het terug turen over het hobbelige landschap van het jaar, dat we zelf hebben verzonnen. Om tegelijk ordelijk en willekeurig te zijn staan de liedjes deze keer in alfabetische volgorde van artiest. Luister ze hoe je wilt, wanneer je wilt, maar besef: het jaar treft geen blaam, net zo min het enige lof toekomt.

O ja, en omdat het het tiende (10!) jaar is dat ik dit doe, heb ik nóg een lijst gemaakt met de in mijn ogen vijf beste liedjes van elk van die tien jaar. Een soort greatest hits van de greatest hits. Een driedubbel geconcentreerd blik aan hitsaus, waaraan je geen water hoeft toe te voegen. Open het blik, neem een lik en glijd neuriënd het nieuwe, onverantwoordelijke jaar in.

Deze tracks staan op alfabetische willekeurige volgorde van tracks in plaats van artiest. Ik noem deze neiging tot het inconsequent aanbrengen van structuur voortaan willekorde, of ordekeur, afhankelijk van hoe de hazen lopen.

Kortom, een goed 2019! Correctie: handel in 2019 op een manier die goed is, of die goede dingen teweegbrengt. Dat getal zegt of doet verder niks.

Remco

How to disappear completely

Gisteravond heb ik Blue Velvet van David Lynch gekeken en dus had ik vannacht allemaal zieke dromen. Ik was in New York en ging met Thom Yorke langs bij zijn ouders. Ze woonden in een typisch Nederlands rijtjeshuis. Van binnen leek het precies op het huis dat laatst werd verbouwd in het RTL4-programma ‘Bouwval gezocht’, dat mijn vriendin en ik tegenwoordig kijken omdat we in een vergelijkbaar project verzeild zijn geraakt. Daarover later niets meer.

De ouders van Thom waren veel ‘normaler’ of ‘gemiddelder’ dan ik op basis van zijn muziek zou denken. Ze waren ook veel jonger dan ze hadden moeten zijn, maar omdat Yorke in deze droom ongeveer even oud was als ik, klopte het wel weer.

Op de eettafel stonden New York Pizza-dozen, sommige nog met inhoud. Thoms vader was even opgestaan om ons te begroeten, maar ging snel weer zitten om verder te eten. Het was voor hem helemaal niet zo’n big deal om Thom Yorke te zien, want het was zijn zoon.

Voor mij was het in deze droomwereld ook een minder big deal dan het in de echte wereld zou zijn, want ik was met Thom naar zijn ouders. Om dat zo n0rmaal mogelijk te laten lijken deden we ons voor als stel.

‘Dus dit is Remco,’ leek iedereen te vragen. Maar niemand zei wat. De vragen werden intern gesteld en intern knikte ik en onder deze laag van onuitgesproken dialoog besefte ik dat het superraar was dat ik met Thom Yorke in zijn ouderlijk huis was, waar nu ook allemaal andere familie van hem rondliep.

Thom en ik wisten allebei wel dat we geen stel waren, maar het was makkelijker zo, dus hielden we de schijn op, zonder meteen heel klef te gaan doen. Ik liep vooral achter Thom aan, die met al zijn familieleden een politieke discussie probeerde te voeren. Ik had het gevoel dat hij dat vooral deed om mij ervan te overtuigen dat zijn imago aansluit bij zijn persoonlijkheid.

Later kwam ik mijn vriendin tegen. Die was er nogal pissig over dat ik was vreemdgegaan met Thom Yorke. Ik zei dat we hadden gedaan alsof, maar dat geloofde ze niet. Daar werd ik toen weer boos om: ‘Hoezo geloof je me niet als ik zoiets zeg?’

Het vertrouwen was op. Daniel bleef bij me vandaan lopen, proestend van woede en wantrouwen. Steeds weer zag ik haar op haar rug verdwijnen. Ik moest denken aan het liedje ‘How to disappear completely’ van Radiohead, geschreven door Thom Yorke. Ik wilde daar iets over zeggen tegen Thom, maar die was al weg.