Remco de schrijver

Vorige week mocht ik op het Amstelveen College voor en met een klas vwo-Xtra leerlingen over mijn boek komen praten. Ik zeg ‘Xtra’ omdat het zo heet en aanduidt dat een dergelijke activiteit buiten het curriculum valt. De ene keer gaan ze naar een museum, de andere keer naar een botanische tuin en nu kwam ‘schrijver Remco’, die ze op basis van de persoonlijke inhoud van het boek al meenden te kennen.

Ik kende de leerlingen niet, maar het scheelde dat ik vijf jaar in het onderwijs heb gewerkt en dus vertrouwd ben met de grillen van hun leeftijd, die ik zelf ooit had. Hoewel dat in een tijd was zonder Snapchat, smartphones en niet in de regio Amsterdam, waar kinderen beduidend bijdehanter zijn dan in Den Haag – of elke andere plek in Nederland.

Het was de eerste keer dat ik zoiets deed en ik voelde me een echte schrijver. Het was bovendien mooi dat mijn oude en nieuwe werk in deze situatie samenkwamen. Eerst zou ik iets over de achtergrond van mijn boek en het schrijfproces vertellen, alvorens de leerlingen me (voorbereide) vragen konden stellen. Vragen over mijn boek heb ik vaker gehad, maar ze komen meestal van volwassenen, vanuit persoonlijke of professionele interesse. Het brein van een 12-jarige werkt anders, is minder gepolijst en leeft in een andere context.

‘Waarom gebruikt u zoveel moeilijke, volwassen woorden?’ vroeg iemand.
‘Hij ís toch volwassen!’ antwoordde een klasgenoot.

‘Was het moeilijk?’
‘Duurde het lang?’

Ze wilden weten of ik ooit een kinderboek ging schrijven, waarom dit geen kinderboek was en of het eigenlijk wel bedoeld was voor kinderen. Een ander meisje vroeg waarom mijn ‘geslachtsdeel’ een paar keer in het boek voorkomt. Haar klasgenoot zei dat dat heel vaak gebeurt in Nederlandse boeken.

‘Wat is het moeilijkste aan leven met angsten?’ vroeg een meisje dat me de hele tijd met grote ogen had aangekeken. Ik zei dat het een goede vraag was en dat ik nog nooit een top-10 had gemaakt. ‘Dat je het gevoel hebt dat je niet voldoet,’ antwoordde ik uiteindelijk. ‘Dat je minder bent en kan dan anderen, wat in het tweede geval in feite ook zo is.’ 
Het meisje knikte ernstig.

Na de vragen gingen de leerlingen zelf een autobiografie schrijven. Ik liep rond en gaf ze tips. Toen de docent zei dat er nog tijd was voor een laatste vraag, omdat ‘Remco de schrijver’ naar een boekpresentatie moest, ging een slungelige jongen, die nog geen moment had stilgezeten, met gespreide armen voor de deur staan en riep ‘U mag niet weg!’.

‘Nee, meneer, u mag niet weg!’, ‘Remco, blijf!’ echode het in de klas.

Maar ik moest gaan. De jongen liet zijn armen zakken en schudde mijn hand. 
‘Ik vond het leuk dat u er was,’ zei hij. 
‘Ik ook,’ antwoordde ik, en toen liep ik de klas uit, op weg naar boekhandel Scheltema, als een echte schrijver.

Gezondheidscentrum Buiksloterham

We zijn voor de 20 weken echo in een noodgebouw in Noord dat ook dient als huisartsenpraktijk. Omdat we in Noord gaan wonen – ooit, als het mythische huis af is – leek het ons een goed idee om naar het echocentrum aldaar te gaan. Zodat de vrucht alvast kan wennen, ofzo. En wij ook.

Net als de vorige keer regent het wanneer we aankomen bij het tijdelijke onderkomen van Gezondheidscentrum Buiksloterham, een gele, raamloze, golfplaten container, waarvan het bij binnentreding nog steeds niet zeker is of het eigenlijk een clandestiene doorgang naar het vagevuur betreft.

Van binnen ziet het er al veel meer uit als een Gezondheidscentrum. Er is een wachtkamer met redelijk comfortabele banken en minder comfortabele stoelen, een balie en een koffie/theehoek met thermoskannen. Kers op de taart – en wellicht een hint dat gezondheidscentra en het vagevuur meer met elkaar gemeen hebben dan initieel gedacht – is een Ikea LACK tafeltje in het midden van de ruimte, met daarop een stapel gedateerde tijdschriften.

We worden verzocht nog even plaats te nemen en gaan zitten op een van de banken. Een oudere vrouw met een rollator komt de container binnen en ook zij moet nog even wachten. Ze schuifelt naar de koffiehoek, maar wat blijkt? De koffiekan is leeg. Ze drukt en ze drukt en ze schudt maar er komt niets uit, geen druppel. Ze schuifelt terug naar de balie en zegt dat de koffie op is. De vrouw achter de balie staat op van haar stoel, loopt naar de koffiehoek en drukt en schudt ook en merkt dat het waar is.

‘Ja, hij is leeg.’

‘Wat nu?’ vraagt de oudere vrouw.

‘U kunt een kopje thee nemen? Of een glas water?’

De oudere vrouw is zichtbaar teleurgesteld. Het gaat nog wel een tijdje duren voor er nieuwe koffie is, want die moet worden gezet, zo beseft ze. Dan maar thee. Maar wat blijkt? De theeglazen zijn op. Er zijn koffiekoppen, in overvloede, maar thee uit een koffiekop? Nee, dat placht men niet te doen, hier in Gezondheidscentrum Buiksloterham.

Ze schuifelt weer naar de balie en zegt dat er geen theeglazen meer zijn. De vrouw achter de balie staat weer op van haar stoel, loopt naar achteren – waar vermoedelijk een keukentje is – en komt terug met een glas, dat ze aan de vrouw geeft.

‘Het is nog helemaal warm,’ zegt de oudere vrouw.

‘Ja, het komt net uit de vaatwasser.’

De oudere vrouw is gepikeerd. Dit is niet hoe ze zich had voorgesteld dat haar bezoek aan de – voor haar – huisartsenpraktijk zou gaan. Als ze meer kracht in haar moeie armen had zou ze de rollator misschien wel de koffiehoek in smijten. Of door het tafelblad van de LACK heen. Maar die kracht heeft ze niet en dus schuifelt ze terug naar de koffiehoek, haar warme glas omklemd door haar oude hand.

Niet veel later zijn wij aan de beurt, en wat blijkt? Onze zoon krijgt een broertje.

The Remains of the Day

Hoeveel videobanden ik in mijn leven heb gehuurd weet ik niet. Wel weet ik dat ik vaak videobanden huurde en dat de films werden voorafgegaan door voorfilms, oftewel trailers, die je in de bios ook ziet. Trailers, of voorfilms, zijn een belangrijk onderdeel van de pret of voorpret van het kijken van een film. Als ik een recentelijk op videoband uitgebrachte film, oftewel ‘dagfilm’ huurde, waren de voorfilms van nóg nieuwere films, die nog niet te huur waren. Ik huurde ook weleens oudere films en dan was dat niet zo. Dan waren de trailers aankondigingen van een allang voorbijgeraasde trein, hoewel ‘de dingen’ in die tijd (mid jaren ’90) nog helemaal niet zo snel gingen.

Een van de voorfilms die toentertijd (ik gok 1993) tot de verbeelding sprak was die van ‘The Remains of the Day’ met Anthony Hopkins. Hopkins had twee jaar daarvoor furore gemaakt met ‘The Silence of the Lambs’ en ik was in die jaren nog zo jong (8-10) dat filmsterren in mijn perceptie vaak versmolten met de rollen die ze vertolkten. Arnold Schwarzenegger wás de Terminator. Tom Hanks wás Forrest Gump. Anthony Hopkins wás Hannibal Lecter. Ik vond het dan ook maar vreemd dat de kannibalistische psycholoog hier ineens de butler was van een Britse Lord in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog.

Wanneer een acteur of actrice indruk op me had gemaakt wilde ik graag meer films met hem of haar kijken. Ik maakte dan niet zelden de fout te verwachten dat ik de acteur weer zou zien als het karakter dat ik zo gaaf vond, in plaats van in een heel andere rol. Schwarzenegger was in Jingle All the Way níet de Terminator. Tom Hanks was in You’ve Got Mail níet Forrest Gump en Anthony Hopkins zou in The Remains of the Day geen Hannibal Lecter zijn.

Ik zeg ‘zou’, want ik had de film tot een paar dagen geleden niet gezien. Hij bivakkeerde al een tijdje op ‘mijn lijst’ op Netflix, maar ik snapte niet waarom. Waarom zou ik nu, in het tijdperk van drones en augmented reality, een film uit 1993 over een Britse butler willen kijken?

Kennelijk was er iets blijven hangen van mijn jeugdige verwarring. Ergens leefde nog de verwachting/hoop dat de butler de Britse lord na een psychologisch steekspel zou opdienen. Aan zichzelf, terwijl Clarice Starling, hier gespeeld door Emma Thompson, in afschuw moest toekijken.

Niets van dit alles. De film is een subtiel gecomponeerd drama over zelfverloochening en ingehouden gevoel. Een onuitgesproken tragedie, waarin een paar blikken van Hopkins aan het eind, die hier misschien wel zijn beste rol speelt, het hart aan diggelen slaan.

Had ik de film 25 jaar geleden leuk gevonden? Waarschijnlijk niet. Te sloom, te stil, te weinig explosies. Ook op de lange termijn zijn voorfilms dus belangrijk.

Het Programma

We hebben ons zoontje beloofd dat hij in het nieuwe huis een nieuw bed krijgt. Een echt bed, zonder spijlen, waar hij zelf in en uit kan. Hij leek het wel een goed idee te vinden, want hij knikte en gooide toen een autootje tegen de verwarming. Aan de butsen in ons huis kun je zien dat hij het vaak met ons eens is.

Gisteren gingen we naar een beddenwinkel op de Overtoom, waar mijn schoonvader een bed had gezien dat zijn kleinzoon ‘MOEST’ hebben. Het was het ultieme bed voor hem, aldus zijn opa, want het had een trap en bovenop het bed een soort hut en dus was het een soort hutbed, wat volgens hem de droom is van ieder kind. Hij was er zo enthousiast over dat ik het idee kreeg dat het vooral zijn droom was, of de droom van het kind in hem, maar aan dergelijke psychologiseringen waag ik me tegenwoordig niet meer, uit angst voor gesprekken die meer vragen dan antwoorden oproepen.

Het bleek een mooie beddenwinkel, waar ik al honderden keren langs ben gefietst, maar die ik niet serieus nam omdat ik denk dat dit soort winkels allemaal allang zijn opgegeten door de concurrentie en dat als je als niet-franchise nog bestaat er wel iets raars met je moet zijn. Dit zegt vermoedelijk meer over mij dan over die winkels, maar, nogmaals, het psychologiseren blijft in 2018.

Als we onze zoon inspraak willen geven in wat we voor hem kopen laten we hem los in een winkel om te kijken waar hij het eerst naar toeloopt. Zo stapte hij laatst in de fietswinkel direct op een geel loopfietsje af. Toegegeven, dat was de testfiets, en hij noemde hem blauw, maar het was voor ons genoeg om een gele fiets voor hem te kopen, die hij nog elke dag blauw noemt.

Dit keer liep hij na binnenkomst linea recta naar een prinsessenbed. Toen we vroegen wat hij van het door zijn schoonvader zo bewonderde bed ernaast vond, haalde hij zijn schouders op en duikelde nog eens over het dekbed met roze biesjes.

Ik heb eerder geschreven over ons genderneutrale huishouden, maar omdat ons kind mijns inziens nog niet in staat is keuzes te maken voor de lange termijn, besloten we toch te informeren naar de bedhut, alvorens we op basis van peuterinstinct een magisch middeleeuws slaapparadijs voor koningsdochters zouden aanschaffen. Dat was makkelijk, want nog voordat we om hulp konden vragen stond er een diep zonnebank gebruinde man naast ons die vroeg of we op de hoogte waren van ‘Het Programma’. Ik vroeg me af of ik in een reality-show was beland, waarin deze winkel en man de hoofdrol speelden. ‘Mensen kijken alles,’ dacht ik, ‘zelfs Utopia is nog op tv,’ maar het bleek te gaan om de mogelijkheid het bed naar believen op, bij en uit te bouwen. ‘Ook met wit-roze prinsessenmodules,’ zei de man. Vlak daarna hoorden we een harde tik. Ons zoontje had een autootje tegen de verwarming gegooid.

Best van 2018

Ja, het is het einde van het jaar en het moment om terug te blikken, maar dat ga ik niet doen. Ronduit sentimenteel word ik ervan, stilstaan bij het verstrijken van de tijd, van weer een jaar en alles wat dat jaar te bieden had. Of naja, wat ik en de andere mensen het jaar te bieden hadden. Het jaar zelf doet verder niet zoveel. Het is maar tijd, het afsterven van cellen, zoals mijn vriend Kris me ooit opbeurend vertelde.

Ik moet nu niet in herhaling vallen. Twee jaar geleden schreef ik al iets vergelijkbaars, toen mensen 2016 massaal vervloekten om alle catastrofes die erin hadden plaatsgevonden (Trump president, David Bowie dood, Prince dood, Batman v Superman: Dawn of Justice). Alsof het kalenderjaar, dat we hebben verzonnen, verantwoordelijkheid draagt voor die gebeurtenissen.

‘Stom jaar! Stom 2016! Voor straf gaan we nu naar 2017, gepaard met heel veel herrie.’

En dat 2017 dan net zo stom is, om andere redenen, omdat er elk jaar mensen doodgaan en ziektes uitbreken en zich politieke drama’s voltrekken. Gelukkig gebeuren er elk jaar ook mooie dingen die niet sarcastisch opbeurend maar echt opbeurend zijn. Zoals muziek. Er gebeurt elk jaar allemaal opbeurende muziek, of muziek die niet per se opbeurend is, maar wel heel mooi, en waarvan het dan alsnog opbeurend is dat die muziek is gebeurd.

De zin hiervoor is een van de lelijkste (die) (ik) ooit (heb) geschreven, maar hij dekt wel de lading. Want ook al wil ik helemaal niet terugkijken op het jaar, bevreesd als ik ben om in nostalgisch drijfzand te belanden, toch doe ik mee aan de lijstjesmakerij, de evaluatie, de grote jaarlijkse conclusie.

Al tien jaar nu (10!) maak ik een muzieklijst met de door mij als mooiste, beste en leukste liedjes beschouwde liedjes van het jaar. Uiteraard is mijn smaak leidend, maar ik probeer toch ook enige objectiviteit en diversiteit in de selectie aan te brengen, om zoveel mogelijk zielen te kunnen bekoren.

Dus ook nu doe ik eraan mee, het terug turen over het hobbelige landschap van het jaar, dat we zelf hebben verzonnen. Om tegelijk ordelijk en willekeurig te zijn staan de liedjes deze keer in alfabetische volgorde van artiest. Luister ze hoe je wilt, wanneer je wilt, maar besef: het jaar treft geen blaam, net zo min het enige lof toekomt.

O ja, en omdat het het tiende (10!) jaar is dat ik dit doe, heb ik nóg een lijst gemaakt met de in mijn ogen vijf beste liedjes van elk van die tien jaar. Een soort greatest hits van de greatest hits. Een driedubbel geconcentreerd blik aan hitsaus, waaraan je geen water hoeft toe te voegen. Open het blik, neem een lik en glijd neuriënd het nieuwe, onverantwoordelijke jaar in.

Deze tracks staan op alfabetische willekeurige volgorde van tracks in plaats van artiest. Ik noem deze neiging tot het inconsequent aanbrengen van structuur voortaan willekorde, of ordekeur, afhankelijk van hoe de hazen lopen.

Kortom, een goed 2019! Correctie: handel in 2019 op een manier die goed is, of die goede dingen teweegbrengt. Dat getal zegt of doet verder niks.

Remco

How to disappear completely

Gisteravond heb ik Blue Velvet van David Lynch gekeken en dus had ik vannacht allemaal zieke dromen. Ik was in New York en ging met Thom Yorke langs bij zijn ouders. Ze woonden in een typisch Nederlands rijtjeshuis. Van binnen leek het precies op het huis dat laatst werd verbouwd in het RTL4-programma ‘Bouwval gezocht’, dat mijn vriendin en ik tegenwoordig kijken omdat we in een vergelijkbaar project verzeild zijn geraakt. Daarover later niets meer.

De ouders van Thom waren veel ‘normaler’ of ‘gemiddelder’ dan ik op basis van zijn muziek zou denken. Ze waren ook veel jonger dan ze hadden moeten zijn, maar omdat Yorke in deze droom ongeveer even oud was als ik, klopte het wel weer.

Op de eettafel stonden New York Pizza-dozen, sommige nog met inhoud. Thoms vader was even opgestaan om ons te begroeten, maar ging snel weer zitten om verder te eten. Het was voor hem helemaal niet zo’n big deal om Thom Yorke te zien, want het was zijn zoon.

Voor mij was het in deze droomwereld ook een minder big deal dan het in de echte wereld zou zijn, want ik was met Thom naar zijn ouders. Om dat zo n0rmaal mogelijk te laten lijken deden we ons voor als stel.

‘Dus dit is Remco,’ leek iedereen te vragen. Maar niemand zei wat. De vragen werden intern gesteld en intern knikte ik en onder deze laag van onuitgesproken dialoog besefte ik dat het superraar was dat ik met Thom Yorke in zijn ouderlijk huis was, waar nu ook allemaal andere familie van hem rondliep.

Thom en ik wisten allebei wel dat we geen stel waren, maar het was makkelijker zo, dus hielden we de schijn op, zonder meteen heel klef te gaan doen. Ik liep vooral achter Thom aan, die met al zijn familieleden een politieke discussie probeerde te voeren. Ik had het gevoel dat hij dat vooral deed om mij ervan te overtuigen dat zijn imago aansluit bij zijn persoonlijkheid.

Later kwam ik mijn vriendin tegen. Die was er nogal pissig over dat ik was vreemdgegaan met Thom Yorke. Ik zei dat we hadden gedaan alsof, maar dat geloofde ze niet. Daar werd ik toen weer boos om: ‘Hoezo geloof je me niet als ik zoiets zeg?’

Het vertrouwen was op. Daniel bleef bij me vandaan lopen, proestend van woede en wantrouwen. Steeds weer zag ik haar op haar rug verdwijnen. Ik moest denken aan het liedje ‘How to disappear completely’ van Radiohead, geschreven door Thom Yorke. Ik wilde daar iets over zeggen tegen Thom, maar die was al weg.

‘De Action!’

Ik ben voor het eerst in de Action. Het schijnt een ding te zijn, deze winkel. Is al meerdere keren uitgeroepen tot winkelketen van het jaar en als mensen die iets nodig hebben aan andere mensen vragen waar ze dat wat ze nodig hebben kunnen kopen roepen die andere mensen heel vaak ‘De Action’!.

Toegegeven, ze hebben er veel en van bijna alles wat ik zie denk ik ‘dat kan ik best gebruiken’ of ‘dat gebruiken wij al, maar misschien is het binnenkort aan vervanging toe en als dat zo is, ga ik naar de Action!’. De winkelnaam schreeuwt erom schreeuwend uitgesproken te worden en dat is vermoedelijk onderdeel van het succes.

Nu ben ik op zoek naar ruitensproeiervloeistof en een batterijtester. Ik leef namelijk in een huis dat zich langzaam maar zeker vult met batterijen waarvan het niet duidelijk is of er nog energie in huist. Het is onbegrijpelijk, maar veel apparaten die op twee of meer batterijen werken gebruiken die batterijen niet evenredig. Als een apparaat dan niet meer werkt, zullen veel mensen beide batterijen vervangen, ervan uitgaande dat beide leeg zijn, maar dat is dus vaak niet zo! Daar het in mijn optiek van details gaat afhangen of de mensheid aan een door zichzelf veroorzaakte Apocalyps zal bezwijken wil ik dus weten, door middel van testen, welke batterijen nog goed zijn, zodat ik alleen de lege kan wegflikkeren en een volledig functionerend arsenaal overhoud. Daar word ik rustig en de wereld beter van.

Verder is de ruitensproeiervloeistof van de auto op.

Wat me in deze winkel opvalt is dat de schappen heel logisch zijn ingedeeld. Van de onderzetters kom je bij het glaswerk en via de pannenlappen bij de pannen. Ik sla rechtsaf en sta tussen fietstoebehoren. Van daar is het nog maar twee stappen naar autotoebehoren. Ik zie koelvloeistof en aan de andere kant van het gangpad allerlei gereedschappen, maar geen ruitersproeiervloeistof. Net als ik wil hurken om de onderste rij schappen te kunnen inspecteren wordt mijn zoektocht onderbroken door de vraag van een oudere vrouw.

‘Weet jij of ze ook ijzerzagen hebben?’ zegt ze terwijl ze de lucht likt. Haar tong lijkt met mos begroeid. Haar tanden zijn bruin. Haar huid is grauw. Haar haar vergeeld en statisch.

‘IJzerzagen. Ik weet het niet,’ antwoord ik.

‘Ooohh,’ zucht ze teleurgesteld. ‘Want ik ben m’n fietssleutel kwijt en ik was naar de fietsenmaker en die kan het open slijpen met een slijptol maar dat kost TWINTIG EURO en dan is-ie MORGEN PAS klaar.’

Ze tikt met haar gerimpelde wijsvinger tegen haar voorhoofd, dat bijna uit elkaar valt.

‘En ik heb maar 20 euro per week!’

Ik knik met een frons om aan te geven dat ik haar dilemma begrijp.

‘Ze zouden hier moeten liggen,’ wijs ik naar het gereedschapschap.

‘Ja hè? Ja. Het mag niet te duur zijn hoor.’

De vrouw en ik speuren samen de schappen af. Ik doe dat door naar de schappen te kijken, zij door naar mij te kijken, en het plafond, en de vloer, en de kosmische (on)eindigheid, en te blijven herhalen dat ze haar fietssleutel kwijt is en hoe vervelend dat is en dat ze een ijzerzaag nodig heeft.

‘Maar niet te duur!’

‘Ik denk niet dat ze het hier hebben,’ moet ik haar teleurstellen. ‘Misschien bij de Praxis? Die zit verderop in de straat.’

‘Ooohh! O ja? Zou je denken? Ja hè? Waar zit die dan precies? Aan deze kant? Het mag niet te duur hè!’

Ik probeer de vrouw gerust te stellen door te zeggen dat ze vast een goedkoop ijzerzaagje hebben. Ze bedankt me uitgebreid en ik probeer ervoor te zorgen dat ze me niet aanraakt. ‘De Action!’ blijkt niet voor iedereen het antwoord.

De vrouw loopt een kant op, niet richting de uitgang, en ik de andere. Daar vind ik, om de hoek, ruitensproeiervloeistof.

Oliebol

Winkelcentrum Molenwijk in Amsterdam-Noord. Vier mannen in overalls staan voor de oliebollenkraam. Een van de mannen veegt z’n mond af met een servet, een ander slaat poedersuiker van z’n kraag. De derde man bestelt nog wat en de vierde staart knikkend voor zich uit.

‘Tjaja,’ zegt man nummer één.

‘Jahah,’ repliceert de tweede man terwijl hij het servet in een vuilnisbak gooit.

De eerste man vervolgt: ‘En dan is hij er nog goed van teruggekomen hè. Ik ken genoeg gasten die zich na zoiets nie meer kenne opladen. Die zijn dan kapot.’

‘Neehee,’ bevestigt de tweede man dat hij ook dat soort gasten kent.

‘Maar goed, wat moet je dan,’ vraagt man nummer één aan niemand in het bijzonder.

Man nummer drie krijgt een nieuwe oliebol en zet zijn tanden erin. Poedersuiker dwarrelt als sneeuw naar de stoep. De vrouw van de kraam kijkt ingenomen naar de man die haar oliebol eet en daar zichtbaar van geniet. Hij doet bij een volgende hap zelfs even zijn ogen dicht. Ik weet niet of hij ‘Hmmm’ doet, maar het zou niet misstaan.

De eerste man slaat het tafereel gade en besluit ook nog een oliebol te bestellen. Hij doet het op een manier die suggereert dat hij hiermee terugkomt op zijn eerdere besluit dat het wel genoeg was zo, na de vorige oliebol. Maar ja, het is koud, bijna altijd donker en de feestdagen staan voor de deur. Dus wat moet je dan? Zeker als je maat pal voor je neus zijn neus nog eens in de gefrituurde deegwaar steekt.

‘Ik weet niet wat jullie doen, maar ik neem er nog een,’ zegt hij resoluut. Niemand reageert.

‘Tom? Henk? Willen jullie er nog een?’ vraagt hij man nummer twee en vier in een poging zijn gewetensnood te verzachten.

Man nummer twee zegt: ‘Nee Bert, geniet lekker,’ alsof hij de interne strijd van zijn maat/collega aanvoelt. Man nummer vier, die met zijn blik nu een jong stel volgt dat de shoarmatent tegenover de kraam inloopt, schudt alleen met zijn hoofd.

‘Doe mij nog een oliebol,’ zegt man nummer één alsof hij er nu zelf ook vrede mee heeft. Man nummer vier schudt nog steeds met zijn hoofd, blik op de shoarmatent gericht.

Net als man nummer één een hap uit zijn vergoelijkte oliebol wil nemen, spreekt man nummer vier, voor het eerst.

‘Want het ken zomaar over zijn.’

Man nummer één wacht met de hap. Man nummer drie stopt met het afkloppen van het poedersuiker van zijn kraag.

‘Dat hebben we gisteren in Rotterdam gezien,’ vervolgt hij.

Alle mannen knikken en kijken even voor zich uit, alvorens man nummer één een grote hap van de oliebol neemt. Het is zijn oliebol, de laatste. Van vandaag dan.