Lente in Oud-West

De zon schijnt en dan zijn er mensen buiten. Zo ook op het Nicolaas Beetsplantsoen, ingeklemd tussen de Jacob van Lennepkade en zijstraten van de Kinkerstraat.

Het midden van het plantsoen is een kring met bankjes, alsof hier regelmatig grote outdoorvergaderingen worden gehouden. Op een van de bankjes waar de zon vol op staat zit een man met een fles witte wijn. Hij neemt een slok en kijkt mijn kant op. Dan zet hij de fles wijn naast zijn voeten op de grond.

Twee bankjes links van hem — een bankje rechts van mij — zit een oude man in versleten, oversized sportkleding. Hij kijkt naar de Marokkaanse kinderen die aan de overkant van de kring van stenen springen. Boven ons koeren duiven. Meeuwen vliegen laag rond over het plantsoen, als aasgieren.

De man met de wijn kijkt rond. Hij rolt een shaggie en steekt ‘m op. Hij wordt gebeld. Het gesprek gaat over ‘leveringen’, ‘levertijden’ en ‘leveranciers’. Allemaal dingen met ‘lever’. Hij praat over flessen drank, de prijs ervan bij verschillende supermarkten en de beste aanbiedingen. De man is het vaak eens met zijn gesprekspartner.

Als het gesprek klaar is, neemt hij weer een teug uit de fles en rolt nog een shaggie. Ondertussen worden de perkjes rondom de kring door de plantsoendienst omgeploegd en ingezaaid.

Een van de Marokkaanse jongetjes is gevallen en zit nu huilend naast zijn moeder. Ze aait hem en geeft hem een kus. De oude man in de sportkleding — een vervaagde atleet — ziet het en glimlacht.

De man met de wijn wordt weer gebeld. ‘Hoi Lies,’ zegt hij. Hij vertelt haar dat het goed met hem gaat. Nu echt goed. Dat hij bijna niet meer drinkt. Nauwelijks nog rookt. Ja, hij gaat nu verstandig met geld om. Alle toeslagen en uitkeringen heeft hij aangevraagd. De erfenis is binnen. Hij heeft nu een fijn kamertje. Een klein kamertje, maar fijn, zeker na twee jaar zwerven. Wat hij nu doet? Nu zit hij lekker in het zonnetje.

De fles wijn staat nog naast zijn benen op de grond. Het Marokkaanse jongetje dat net nog huilde, rent nu op volle snelheid rond en springt een perkje in. De zon verdwijnt in een wolk.

De man zegt dat hij zo moet ophangen omdat hij naar de apotheek moet om zijn medicijnen op te halen. Ja, hij is echt goed bezig. Hij heeft wel een puntje van kritiek voor Lies: dat ze zo negatief is. Waarom is ze zo negatief? Hij werkt er toch hard aan? Hij doet z’n best. Het gaat goed. Hij wil binnenkort bij haar langskomen: ‘Lies, ik kom binnenkort bij je langs. Je woont zo mooi!’

Hij zegt Lies dat hij dol op haar is en vraagt haar wat ze volgende week gaat stemmen. ‘Ik hou ook van groen, Lies,’ zegt hij. ’Ja, groen. Maar vrienden van mij zitten bij die groenen en vliegen de hele wereld over. Wij mogen niet vliegen, maar zij wel. Dat is toch krom? Heb je de sleepwet nog gevolgd?’

De man legt Lies de sleepwet uit en zegt dat hij vorige week een staande ovatie kreeg toen hij de dingen die hij nu tegen haar zegt, tegen zijn vrienden zei. Hij zegt dat hij moet ophangen omdat hij nog een telefoontje verwacht.

‘Lies, ik vond het heel fijn om je te spreken.’

Hij hangt op, neemt een laatste slok wijn uit de fles, zet de lege fles weer op de grond, pakt zijn pakje shag en begint te rollen.

De meeuwen en de kinderen krijsen. De zon heeft zich bevrijd uit de wolk. Het voelt als lente.

Zwarte leren jas

Drie Franse toeristen met jassen over de schouder geslagen. Een onverstaanbaar roepend kind op een driewieler. Scholieren met overvolle rugzakken op de fiets, snel naar huis, naar het park, naar een veld. ‘Neem jij de voetbal mee? Heb jij een voetbal? Ik heb geen voetbal.’

Een dikkige moeder op een bakfiets. Niet zomaar een bakfiets, maar een hippe, van de Fietsfabriek. Ze fietst hard en heeft haar jas aan. Ik zie alleen haar rug, maar vermoed dat ze lichtjes zweet. Het is immers warm, voor het eerst dit jaar.

Een donkere man met een zwarte leren jas. Een zwarte leren jas! Ben je gek ofzo? De zon schijnt! Het is lente! Zomer! Dat is toch veel te warm?

Ik was 18 en verliefd. We hadden onze diploma-uitreiking in de Kloosterkerk aan het Lange Voorhout. Het was eind juni of begin juli en het was loeiheet. Ik had een pak aan, want ik wilde een pak aan. Maar ik wilde ook stoer zijn. Ik wilde tussen al die andere examenleerlingen in pak opvallen, voor haar, want ik was verliefd. Dus leende ik van mijn huisgenoot en neef en beste vriend een lange, zwarte leren jas, want die vond ik stoer. Ik droeg hem over mijn pak, zwetend. Toen ik aankwam bij de kerk en Clint Eastwood naar mijn verliefdheid liep, zei ze ‘Wat heb jij nou weer aan?’ en draaide ze zich hoofdschuddend en proestend van me af.

Dat deed pijn.

Ik was niet stoer, maar viel wel op. Om de verkeerde reden. De jas heb ik toen uitgedaan en bij een boom gelegd, want ik wist niet waar anders. We waren buiten en daar waren geen kapstokken en de Haagse bomen zijn te hoog om bij de takken te kunnen. Te hoog om je jas eraan op te hangen. Toen in ieder geval wel.

De diploma-uitreiking verliep verder soepel, maar het examenfeest die avond niet. Ze negeerde me, sprak alleen met andere jongens die kennelijk wel opvielen en stoer waren, ook zonder leren jas. ’s Avonds namen we ongemakkelijk afscheid. Ze keek me niet aan. De verkering duurde na die avond niet lang meer.

Nog steeds wijt ik dat aan de leren jas. Zonder die jas had het heel anders gelopen, daar ben ik van overtuigd. Ik heb het ding daarna nooit meer aan gehad.

‘Trek hem uit!’ wil ik naar de man op de fiets roepen. ‘Leg ‘m bij een boom, smijt ‘m in een gracht of geef ‘m aan een zwerver, maar weg ermee! Trek ‘m uit, fiets naar je verliefdheid en zoen haar op de mond. Lang. Met veel tong en speeksel. Zoen haar omdat je het meent en omdat je niet hoeft op te vallen. Voor haar doe je dat al, zonder welk leer of wat voor jas dan ook. Zoen haar zonder jas en ga jasloos de lente in, ook al betekent dat dat je tepels er zo nu en dan af vriezen en het regenwater tot aan je wenkbrauwen staat. Flikker die jas weg, verbrand hem, stop ‘m in een container van het Leger des Heils of tussen het vuilnis. Zoen je verliefdheid, laat haar warme handen je bevroren tepels bedekken en ontdooien en vraag om een handdoek en droge sokken want die leren jas is het niet waard. Geen enkele jas is het waard. Je bent niet stoer, maar een idioot. Het is toch veel te warm voor een leren jas? Veel te warm. Doe uit dat ding, voor het te laat is.’

Ik wil het roepen, maar ben al te laat. De man is weg.

Griepmes

Zo, even zitten hoor, terwijl het slijm uit al mijn gaten druipt (‘gatver!!!’ denkt u nu). Het is ook wel wat overdreven, maar veel is verstopt. Hoewel verstopping juist betekent dat er niet wordt gedropen. Dat het vast zit.

Soms is het moeilijk om de juiste woorden te vinden. Soms denk je de juiste woorden gevonden te hebben, maar dan blijken ze toch iets anders te betekenen. Dat zie je dan pas als je goed kijkt, als je goed hebt nagedacht over wat er nu precies staat.

Zeg en schrijf ik vaak dingen die eigenlijk niet kloppen? Het woord ‘eigenlijk’ bijvoorbeeld, dat gebruik ik best wel vaak. Wat betekent het eigenlijk? Als ik praat, zeg ik ‘eielijk’, iets wat mijn vriend Harry dan gniffelend imiteert. Ironisch genoeg is die uitspraak Haags en Harry niet.

Wat ik ook vaak doe, is een zin toelichten met de woordcombinatie ‘iets wat’, net als hierboven. Voorbeeld: ‘De draagtijd van de neushoorn is 16 maanden, waarna er één jong wordt geboren, iets wat niet bepaald bijdraagt aan de overlevingskansen van de diersoort.’ Ik doe dit soort dingen best vaak, ben me er bewust van, probeer er alternatieven voor te verzinnen, maar die weten me nooit te bevredigen. Misschien is het mijn beperking als schrijver, maar het kan ook zijn dat ik dingen gewoon liever op deze manier zeg. Dat ik me daar beter bij voel. En dat is iets waar je niet zomaar aan voorbij moet gaan, heb ik de afgelopen jaren gemerkt.

Maar ik ben dus ziek. Wanneer ik hoest, klink ik als de loszittende uitlaat van een Volkswagen kever uit 1967. Mijn neef had er zo een, dus daarom weet ik hoe dat klinkt. Ik had hier natuurlijk zelf een vergelijking kunnen verzinnen, met mijn fantasie, maar dat vind ik momenteel te moeilijk. Misschien zit er wel slijm in mijn fantasiewegen. Ligt mijn droomsnelweg bedekt onder een dik pak snot. Vult mijn vallei van imaginatie zich langzaam maar zeker met kuchdruppels uit een hoestbui zonder weerga. Mijn oceaan van originaliteit wordt opengespleten als een grapefruit, niet door Mozes, maar door mijn griepmes.

‘Dat is niks, een griepmes.’
Jij bent niks, kritisch stemmetje in mijn hoofd. Jij bent niks en ik ben alles. Als jij al iets bent, is dat te danken aan mij. Zonder mij, geen jij, dus doe gezellig mee, of maak dat je wegkomt. Neem je zeurfboard en pak die golf van bitterheid.

Oké, misschien moet ik nog een paracetamolletje nemen. Of juist niet. Ook vraag ik me af of ik dit moet posten. Post ik dan alles? Neen. Maar ik vraag het me wel altijd af.

Heb het net teruggelezen en ik kan niet echt benoemen waar het nou over gaat. Het gaat alle kanten op eigenlijk. Eielijk. Ettelijk. Etterlijk. Etterig. Erwtensoep.

Die tijd is nu bijna voorbij. Gisteren liep ik even in de zon, toen ik dacht het griepje nog te kunnen onderdrukken met grapefruits en een kwartiertje sauna, en had ik het warm. Dat kwam deels door de griep, maar de zon wint aan kracht, iedere dag, en de winter verliest haar gri(e)p (de zon is kennelijk een man en de winter een vrouw).

Straks is er weer dat briesje met die zomerse lucht, door mensen met hooikoorts ook wel ‘pollen’ genoemd. Dan merk je ineens dat je geen jas meer nodig hebt. Dan loop je in trui of blouse door de buitenlucht en denk je ‘kan dit eigenlijk wel?’. ‘Ja, dat kan,’ want je kunt alles. Dat heet dus lente.