Misschien is dit een goed moment om een leuke anekdote over mijn eerste bezoek aan Israël te vertellen. Misschien ook niet, maar ik doe het toch. Een beetje lol staat gelijk aan licht, zeker in donkere, humorloze dagen.
De afgelopen twaalf jaar was ik bijna jaarlijks in Israël – pandemieën en oorlogen daargelaten – omdat mijn vriendin er geboren is en er familie heeft. Eerst gingen we met zijn tweeën, later met onze eerste zoon, en nog later met z’n vieren. Een paar dagen Tel Aviv, lekker eten, strand, tussendoor afspreken met neven en nichten met ook jonge kinderen, en bij oma, oom en tante langsgaan voor de kidoesj, de vrijdagavond ter inwijding van de sjabbat. Meer pannen en borden met eten zul je in je leven niet snel zien, laat staan op krijgen. De gastvrijheid is onbeperkt en de onvergetelijke zonsondergangen zijn niet aan te slepen.
Jaren voordat ik mijn vriendin ontmoette, was ik er voor het eerst. In Israël dus, al kende ik haar legendarische oma toen nog niet. Ik was lid van het Haags Matrozenkoor, tweede stem, en we maakten elk jaar een concertreis. Polen, (toen nog) Tsjechoslowakije, (toen nog) GOS, Italië, Hongarije en in 1995 Israël. Of deze lijst aan landen betekent dat ik goed kan zingen laat ik aan de engelen over.
Een vervaarlijke busrit langs niets dan onmetelijke afgrond (onze ouders hadden eens moeten weten) bracht ons tijdens die reis bij Massada, een citadel op een rots bij de Dode Zee, waar koning Herodes in 40 v. Chr. naar vluchtte, al boeit dat verder weinig voor dit verhaal. Het was er 45 graden. ‘Blijf drinken,’ vertelde de koorleiding ons, ‘ook als je geen dorst hebt.’
In de Dode Zee was het zoutgehalte zo hoog dat we zouden blijven drijven. Je kon de krant lezen in zee, hoorden we, maar het was wel oppassen voor water in de ogen. Water blijven drinken alsmede ervoor oppassen: waren dat geen conflicterende opdrachten?
We lazen geen kranten, maar drijven zouden we. Het zout prikte op gekke plekken op je lijf – vermoedelijk daar waar je het vuilst was. Als je een scheet liet prikte je anus. Daarom moesten we lachen. Natuurlijk waren er onruststokers die het nodig vonden met water te spetteren. Iemand spetterde terug. Een te snel uit lighouding naar staan teruggeworpen lichaam. Daaropvolgend water in de ogen, en daarmee zout.
Het brandde. Door het branden bewoog ik spastisch, waardoor nog meer water in mijn gezicht kwam en het gevoel annex de angst op zichtsverlies ondraaglijk werd.
Met half dichtgeknepen ogen probeerde ik een weg terug te vinden naar het strand. Daar stonden douches. Maar het was juli, het laagste punt op aarde en het zand daardoor 1000 graden. Om en nabij.
Met handen wrijvend in mijn ogen en onvrijwillig tapdansend en hinkelend van verbrandende voetzolen stuiterde ik over het strand, vermoedelijk ‘de zoveelste’ voor de mensen die daar dagelijks hun diepdonkeroodbruine tan kwamen bijwerken.
Ik vond de douches, spoelde mijn ogen uit, en bluste mijn voeten af. De zee ging ik niet meer in en nooit was mijn anus schoner.
Tag: 1995
20 jaar geleden
In films en ook in het echt zag ik vroeger weleens mensen die elkaar tegenkwamen en dan zeiden ‘Ik heb je al 10 jaar niet gezien!’ of: ‘Hoe lang is het geleden? 15, 20 jaar?’ Ik dacht dan altijd ‘Wow, dat is lang, hoe kun je iemand nou zo lang niet gezien hebben?’ Het was toen voor mij moeilijk voorstelbaar, omdat ik zelf pas begon te puberen en ik mensen dan vanaf mijn baby-zijn of daarvoor voor het laatst gezien zou moeten hebben, iets waarvan ik me vermoedelijk niet bewust was geweest.
Tegenwoordig gebeurt het weleens dat ik iemand tegenkom die ik echt al járen niet heb gezien, maar dat besef van het verstrijken van de tijd heb ik vooral met de herinnering aan gebeurtenissen of periodes uit het verleden. Laatst met die eclips bijvoorbeeld, bedacht ik me dat de laatste (voor ons zichtbare) zonsverduistering in 1999 was. Toen was ik 16. Ook met films en platen heb ik het nu vaak. Terminator 2 is 24 jaar oud. Judgment Day, wat ze in die film proberen te voorkomen, zou bijna 18 jaar geleden plaats moeten hebben gevonden (phew). Radioheads Kid A veranderde mijn hele kijk op en begrip van de mogelijkheden van muziek en die plaat is inmiddels 15 jaar oud (en daarmee niet minder tijdloos). Fight Club deed dat voor mijn visie op film en is 16 jaar oud. De eerste jaren van mijn leven was mijn zusje er nog niet en die is nu 29 jaar oud, dus wat ik probeer te zeggen is dat ik zelf steeds ouder wordt en dingen dus steeds langer geleden zijn gebeurd en dat dat eigenlijk heel normaal is en dat ik nostalgisch ben aangelegd.
Die nostalgie viert momenteel hoogtij, want morgen is het 20 jaar geleden dat Ajax de Champions League won. Ik was toen 12 en heb het allemaal heel bewust meegemaakt. De matige eerste helft van de finale waarin Milan sterker was, de ommekeer in de tweede helft, het op het puntje van de bank zitten, het nagelbijten, de zinderende spanning en toen het puntertje van Kluivert. Ook de deconstructie van Bayern München in de return van de halve finale en die van bekerhouder Milan in de groepsfase staan me nog helder bij. Ajax was toen de sterkste en best voetballende club van de wereld – met afstand – en het succes verstevigde de fundamenten van mijn supporterschap zodanig dat ik er nog steeds geen afstand van kan nemen, hoe tergend het voetbal sindsdien ook vaak is geweest.
Die jaargang van de Champions League is niet mijn eerste heldere voetbalherinnering. Van ’88 weet ik niets, maar de tranen van Maradonna na de finale van het WK 1990 zie ik nog helder voor de geest. Ook de gemiste penalty van Van Basten op het EK van ’92 herinner ik me (helaas) nog goed, alsmede de vrije trap van Branco die ons in ’94 uit Amerika knalde. Ook toen waren we beter, zoals wel vaker, maar ook toen wonnen we het toernooi niet. Ajax deed dat wel en dat was misschien nog wel knapper dan eventueel succes met de nationale ploeg was geweest. Het voetbal in de Champions League is van het hoogste niveau. WK’s en EK’s zijn leuker, maar de kwaliteit van het voetbal wordt bij landenteams nogal eens verbloemd door de nationaal gevoelde spanning.
Ajax was dus de beste. Ik hoef mijn ogen niet eens te sluiten om me voor te stellen hoe dat ging. Overmars speelt de bal vanaf links naar Davids. Deze tikt breed naar de opkomende Rijkaard. Rijkaard ziet Kluivert op de rand zestien en speelt hem in. Kluivert neemt de bal mee met links en gooit zijn lichaam ertussen. De inslidende Baresi krijgt er nog een teen tegenaan, maar het is niet genoeg om Kluivert ervan te weerhouden de bal met zijn linkerpunt in de rechterhoek te prikken, langs de uitgestrekte armen van kansloze keeper Rossi. 1-0.
In ongeloof sprong ik op van de bank en rende ik door de huiskamer. Ik maakte een sliding over de tegels van de keukenvloer, knielde voor de tv neer voor de herhaling want was dit wel echt gebeurd? Ja, dat was het, in de 86ste minuut nog wel. Extase. Maar ook nog zoveel meer spanning in die slotminuten. Nog een halve kans voor Milan, nog een hele voor Blind en toen het fluitsignaal. Feest. Onvoorstelbare vreugde. Juichend sprong ik in de armen van mijn vader. Ik gaf hem een high-five en zag mijn moeder met een grote lach uit de keuken komen. ‘En de beker is voor Remcoooooo!’ riep ze terwijl ze me een Ajax-mok in de handen drukte. Beter dan dit werd het niet en beter zou het ook niet meer worden. Het jaar erop verloor Ajax de finale van een gedrogeerd Juventus. Het jaar daarna gebeurde dat een ronde daarvoor. De talenten en sterren van Ajax werden verkocht, de machtsverhoudingen in het Europese voetbal veranderden en de succesvolle periode kwam ten eind. Voor iemand die in die gloriejaren fan werd van de club heeft alles daarna aangevoeld als een neerwaartse spiraal. In 2004 was er nog de kwartfinale, weer tegen Milan (was Ajax ook beter) en de afgelopen vier jaar werden ‘we’ kampioen, maar niets kan tippen aan de triomftocht van toen.
Gisteren zat ik in het kantoor van mijn werk en liep Frank Rijkaard voorbij. De grijze haren hebben zijn zwarte haardos inmiddels massaal geïnfiltreerd, maar aan charisma heeft hij niets ingeboet. Hij was in dat jonge team de man van internationale successen en ervaring, het cement tussen de verse bakstenen. Tegen hem keek het ongepolijste talent op. Ik zag hem lopen, met zijn jonge zoontje staand in de buggy. Ik zwaaide naar Frank, maar hij zag me niet, zijn zoontje wel. Ik twijfelde een moment of ik naar buiten zou rennen, hem in zou halen en zou zeggen ‘Bedankt Frank. Bedankt dat jullie dat toen hebben geflikt, tegen alle wetten van het topvoetbal in, en dat je mij en zoveel anderen die herinnering hebt bezorgd. Bedankt dat je het cement was.’ Maar ik bleef zitten. ‘Hij zit daar helemaal niet op te wachten,’ dacht ik. Onterecht. Hij zit er misschien niet op te wachten, maar zou het wel leuk vinden om te horen. Ook hij zal er vast wel mee bezig zijn nu, 20 jaar na dato. Zelfs Frank Rijkaard is weleens nostalgisch, toch?
Gelukkig loopt hij wel vaker door of in de buurt van het Vondelpark. Volgende keer dat ik hem zie, zeg ik het alsnog.