(T)rouw

Ja, het was een mooie club. Met mooie feestjes. Je zou ook van de mensen die er kwamen kunnen beweren dat ze mooi waren. Dat ze mooi zijn, maar dat ze dat vooral daar waren. Opgedoft en aangekleed voor het feest. Voor welk feest dan ook. Van dampende techno tot spetterende house, van vooruitstrevende electro tot dijentrillende disco; het was er allemaal. Zij waren er allemaal. Al die mensen die de werkweek van zich af dansten. Collectief, zwetend, joelend, tongend. Nieuwe contacten makend, oude contacten vergetend. Ja, het was een mooie club, in een voormalig krantgebouw. Een plek waar je ook lekker kon eten en waar ook aan andersoortig cultureel ondernemen werd gedaan.

En nu is hij dicht. Niet weg, maar wel dicht. En dat zullen we weten ook. De zwanenzang van Trouw werd uitgerekt over ettelijke maanden. Tijdens die maanden kreeg de club epische proporties. Het was geen uitgaan meer, maar een bedevaartsoord. Het sluiten van de deuren kreeg door alle aandacht in de (sociale) media zowat religieus-filosofische implicaties. Waar moeten al die mensen nu heen? Hoe vindt men, na het sluiten van een hemelse club op aarde, haar gerief in de stad die het minst slaapt van alle steden in Nederland? De Volkskrant wijdde er een 5-pagina’s tellend verhaal aan en op Facebook vindt nu al een paar dagen een groot collectief rouwproces plaats. Foto’s van de laatst gevierde feesten en linkjes naar de laatst gespeelde platen vullen elkaar in rap tempo op. Een meisje had zelfs een bos bloemen bij het Trouwgebouw gelegd nadat de muziek dan toch echt was gestopt.

Het was een mooie club. Maar het was wel gewoon dat: een club. ‘Waar moeten we nu heen?’ vraagt men zich wanhopig af. Kennelijk is er niks anders. Kennelijk was Trouw dé club, de enige club eigenlijk, en is het nu tijd om een nieuwe hobby te vinden. Maar niets is zo leuk als dansen. Lang dansen, tot diep in de nacht, dus heerst er een stemming van rouw. Iemand anders zei: ‘Het voelt een beetje alsof je relatie het uitmaakt’. Het waren voor mij vooral de bloemen waarvan ik een enorme jeukaanval kreeg.

Ja, ik ben ook regelmatig in Trouw geweest. En zoals ik al zei, was het een mooie club, met mooie feestjes en mooie mensen. En soms waren er minder mooie feestjes en minder mooie mensen. Soms was het zinnenprikkelend en zielsverheffend en soms wist de ingehuurde dj niet hoe hij moest mixen, maar wist men bij de kassa’s wel hoe je moest betalen. Soms was het een industriële rechthoek van auditieve erotica, en soms niet meer dan een veel te lange, smalle, hoge sfeer- en geestarme bak beton. Het was vooral een tijdelijke club, die maar vijf jaar heeft bestaan, maar waarvan de verdwijning nu een krater lijkt te slaan in de Nederlandse dansziel.

Ik gebruik zelden spreekwoorden, maar in het land der blinden is eenoog kennelijk dus echt koning. Het was een club. Die is nu dicht. De rest is hype, gecreëerd door een incestueus, Amsterdams dansestablishment dat zich gedraagt als een verzameling groupies.

‘Was jij erbij? Bij het laatste feest? Ik heb gedanst en gezweet en gejoeld en getongd untill the music stopped.’
‘Ik heb zo lang in de rij gestaan dat ik twee keer ongesteld werd.’
‘Ik had een kaartje en werd alsnog geweigerd omdat ik de achternaam van een Duitse dj was vergeten. En weet je wat het grappige was? Hij had helemaal geen achternaam. Hij was niet eens Duits! Haha…’

Straks, als er een nieuwe club is, met nieuwe mooie mensen, denkt niemand meer aan Trouw. Dan is Trouw Club 11, toen ook de vetste, mooiste, coolste, en nu niet meer dan een gesluierde herinnering.

Het was een club. Een mooie club met mooie mensen. Maar mooie clubgangers kunnen zich ook enorm aanstellen. Een beetje relativering kan, te midden van het doorlekkende sentiment, in dit geval geen kwaad.