Het is de laatste week van de zomervakantie en dat is maar goed ook. Daarmee wil ik niet zeggen dat de zomervakantie niet leuk was, maar er komt een moment waarop mensen, ook kinderen, weer iets moeten gaan doen. Juist voor kinderen is structuur belangrijk, al lijkt het vaak alsof ze daar juist tegen willen ageren.
Eerlijk is eerlijk, tegen de lange papadagen zag ik voor de vakantie op. Mijn zoontjes hebben een leeftijd waarop ze meer met elkaar spelen, maar ook harder botsen. Die botsingen zijn nu tussen twee testostoronale mankinderen en gaan gepaard met oorverdovend gebrul en rake klappen. De frequentie ervan nam toe in de weken voor de zomervakantie, misschien omdat ze toe waren aan rust. Maar die rust impliceerde ook een vrijwel continu samenzijn van de miniheerschappen. Zou dat wel goed gaan?
Nou, dat ging het! Mijn zoons zijn deze vakantie vrienden geworden. Natuurlijk werd er nog weleens uitgehaald of doofgeschreeuwd, maar leuk samen spelen had en heeft nu de overhand, en dat doet me goed.
Tijdens de papadagen gingen we steevast op pad, want het weer was meestal mooi. We voetbalden op een veldje zonder honden. We aten broodjes bij bakkers en bageltentjes. De kinderen renden door de regen. We spraken met grootouders die op hun eenjarige kleinzoon pasten. We gingen naar de speeltuin in Nieuwendam, helemaal aan de andere kant van Amsterdam-Noord, waar een kraai een boterham uit ons net gekochte, verse brood stal. Echt waar, ik zag een kraai vliegen met een hele boterham in z’n bek en dacht: dat zal toch niet ons brood zijn? Het leek er wel op namelijk, volkoren tijgerbrood. En verrek, toen ik het ging checken bleek dat het ons brood was! De zak was aan een kant opengepikt door het brutale beest. Ik dacht niet dat ze dat konden of zouden doen, maar het gebeurde en leverde een mooi verhaal op, zoals u leest.
We voetbalden nog meer, op andere veldjes en pleintjes zonder honden. Iemand viel, tranen. Iemand pakte de bal af, ruzie. Een vrouw bracht ons appel, tomaat en komkommer uit haar moestuin. We maakten armbandjes en kettingen van goedkope plastic kralen bij het buurthuis.
Mijn zoons leerden skaten, de oudste op een skateboard en de jongste op een step. We zagen familie en vrienden, keken films en series, maakten wandelingen en doken in zee, allemaal in deze vakantie.
Waar blijft de grap, zult u misschien denken. Waar blijft de sarcastische observatie, het snedige commentaar. Dat blijft uit. Het was gewoon goed, mooi, fijn, gezellig en soms heftig en stom. Maar zo is het nu eenmaal. Zo zijn dingen en zo gaan ze. ‘The sweet is never as sweet without the sour,’ zegt een bijkarakter in de film Vanilla Sky (2001), die ik laatst weer eens zag. De zomervakantie was zoet en zuur en het is goed dat ie weer voorbij is. Bijna dan.
Tag: kinderen
‘Wat is een halfzus?’
Het is weer 17 juli, de zwaarste datum van het jaar. De lelijke onevenheid van het getal: 17. De hoekige 7, zogenaamd geluksgetal. Die 17 komt veel terug. Mijn vader is op de 17e jarig. Zijn dochter in de MH17 was dat ook. De vader van zijn kleindochter, die met haar moeder, stiefvader en halfbroertje in datzelfde vliegtuig zat, ook. Mijn jongste zoon was uitgerekend op de 15e, maar werd geboren op, inderdaad, de 17e. En een inmiddels overleden oud-klasgenoot attendeerde me er een paar jaar geleden op dat de kalenderemoji in telefoons de datum JUL 17 toont. Er is geen ontkomen aan.
Ik merk dat ik het getal zelf ook vaak gebruik, zelfs – of juist – als daar geen aanleiding toe is. Als mijn vriendin bijvoorbeeld vraagt hoe vaak ze nog mijn zelfbedachte breakbeat-versie van het oude Transformerstekenfilmliedje moet aanhoren. ‘Nog 17 keer,’ zeg ik dan, schertsend. Ik gebruik het getal als overdrijving. Als grapje. Misschien om het te ontmantelen van de traumatische lading en er weer een gewoon getal van te maken.
Negen jaar zijn we verder. Volgend jaar tien, een jubileum. Hoe vier je zoiets? Mijn nichtje was nu 26 geweest. Mijn halfzus 60. Niemand weet hoe hun levens eruit hadden gezien. Dat weten we alleen van de levens die er nog wél zijn: permanent ontwricht. De ramp was voor de nabestaanden de carrièrebeëindigende enkelblessure van Marco van Basten. Daarna heeft hij nog wat gegolfd, een poging gedaan als coach, en nu is hij de wat zure oud-prof die het voetbal vaak met lede ogen aanziet en in zijn commentaar niemand spaart. De herinnering aan de glans van zijn voetballeven leeft voort, maar roept voornamelijk weemoed op.
In de boekenkast van mijn oudste zoontje (6) staat het boek dat ik schreef over de ervaringen van mijn familie en mij tijdens en na de ramp. Een autobiografische roman. Mijn zoon kan aardig lezen en bladert weleens door het boek. De absentie van plaatjes en het overschot aan ‘moeilijke woorden’ maken dat hij zijn interesse snel verliest en het boek weer terugzet. Dat lucht me dan op, want het scheelt een ingewikkeld gesprek.
Hij mag op school elke dag even op de laptop werken. Laatst liepen we over het schoolplein en zei hij: ‘Ik heb je gegoogeld.’
Ik vroeg wat hij allemaal was tegengekomen.
‘Je werk, je podcast, maar ook iets over een vliegtuig en je halfzus en toen was er een ongeluk en toen ging ze dood. Wat is een halfzus?’
Het overviel me. Ik weet dat ik op een dag met mijn kinderen over de vliegramp zal moeten praten, en over het psychische parcours dat de hoofdpersoon, karakterologisch behoorlijk gelijkend op hun papa, in het boek aflegt, maar veronderstelde dat dat nog wel een paar jaar zou duren. Maar ja, hij leest, schrijft, en computers zijn overal, dus heel vreemd is het niet.
Door zijn vraag wist ik dat ik over ‘het ongeluk’ niet in detail hoefde te treden. Nog niet. ‘Een halfzus is een zus met een andere moeder of vader,’ zei ik, ‘en die van mij zat inderdaad in een vliegtuig dat een ongeluk kreeg.’ Later zou ik hem uitleggen wat er precies was gebeurd. Hij accepteerde het. Hij leek vooral trots dat hij zijn vader op Google had gevonden. ‘Je bent beroemd,’ zei hij. Ik zei dat het wel meeviel. ‘Jawel, zei hij. Ik zag je op Google. Je bent beroemd.’
Vooralsnog blijft de vraag hangen: wanneer vertel ik mijn kinderen over 17 juli 2014, toen mijn halfzus – hun tante -, en haar man en kinderen – hun nicht en neef -, abusievelijk door een raket uit de lucht werden geschoten en daarmee vermoord, vernietigd? Wanneer vertel je kinderen zoiets? En hoe?
Heimwee naar de tropenjaren
‘Is dit het einde van de tropenjaren?’ stuurde een vriendin van me gisteren toen ze haar jongste telg had uitgezwaaid voor haar eerste schooldag.
‘Dat zeggen ze,’ antwoordde ik, ‘maar ik betwijfel of wat ervoor in de plaats komt zoveel beter is.’
Een beetje pessimistisch was dat wel, maar niet helemaal ongemeend. Met mijn kleuter van 4 – net drie weken schoolgaand – zijn de aanvaringen momenteel het grootst, luidst en heftigst. Dat waren ze ook met zijn broer toen hij die leeftijd had. Het gedrag van de naar het kleuterschap migrerende peuter kenmerkt zich door een dwarse, opstandige houding, met lak aan elke vorm van regels, afspraken, structuur of gezag, zaken die allemaal in elkaars verlengde liggen. Het mannetje scheldt, schopt, slaat, gooit, duwt, krabt, schreeuwt, gilt en krijst om het minste geringste. Alles is een discussie, niets gaat vanzelf of na één keer vragen (dat blijft, overigens).
Daar ik ook maar een mens ben met allerlei beperkingen is mijn geduld en energie regelmatig op en schiet ik in boosheids-modus. Wanneer ik al mijn opvoedkundige en manipulatieve tools uit de kast heb getrokken en niets werkt, verhef ik mijn stem, verwijden mijn pupillen en maak ik met afgemeten handgebaren duidelijk wat ik wil. Nee, niet wat ik wíl, maar wat er moet gebeuren om niet te verzanden in anarchie.
Waar dat bij zijn oudere broer dan nog weleens werkte, of uiteindelijk effect had, is de jongste niet onder de indruk van mijn temperament. Ter optimaal dramatisch effect hurk ik weleens voor hem, op ooghoogte, slechts enkele centimeters van zijn gezicht, witheet, om hem duidelijk te maken dat er geen enkele andere weg is dan de mijne. Geen alternatief. Hij kijkt me dan vaak niet eens aan, blijft zijn Transformer transformeren, vraagt stoïcijns of ik hem wil helpen of zegt dat hij me ‘de hardste klap van ooit de wereld’ gaat geven als ik het niet doe. Hij weigert me aan te kijken, doet alsof hij me niet hoort, weet soms zelfs een minzame scheve grijns op zijn veel te schattige kuthoofdje te toveren en dan verlies ik.
Het vervolg is dat ik met mijn hand zijn gezicht aan z’n ronde, zachte kinnetje naar dat van mij draai, driemaal verbeten vraag of hij me heeft begrepen, waarop hij antwoordt met een ‘Jahaa, dat weet ik toch al’. Alsof ik de sukkel ben. En dat ben ik waarschijnlijk ook. Zo voelt het in ieder geval wel.
Schelden dus. De kinderen (in ieder geval die in Amsterdam-Noord) gebruiken tegenwoordig veel fuck, maar fonetisch en vaak taalkundig incorrect. In mijn vorige stuckje schreef ik al dat wij, de ouders van onze kinderen, vaak ‘fukjoe zijn’. ‘Jij bent fukjoe, mama’. Of: ‘Jij bent poep.’ Het k-woord is ook al voorbijgekomen, maar daarop hebben we direct hard en serieus ingegrepen. Dat moet indruk hebben gemaakt, want nu is iedereen een anker dit of anker dat.
De jongste kwam laatst naast me zitten, heel rustig en lief, en zei toen: ‘Fuk is de helft van fukjoe.’ Ik wist niet wat ik moest doen. Knikken, omdat het lettergreepkundig en qua hoeveelheid letters klopte? Of afwijzend reageren omdat hij weer schold? Ik deed niets. ‘Jij bent fukje, papa. Een fukje.’ Als verkleinwoord dus. Een er niet toe doende fuk. En toen ging hij weg. Ik keek een tijdje uit het raam naar buiten, maar daar lag ook geen antwoord. Alle ouders zullen hier wel mee worstelen, dacht ik. Toch?
Maar het recalcitrante gedrag zit hem in veel meer dan gescheld. Eergisterochtend ging hij om 6:45u in z’n eentje naar beneden. De kinderen mogen bij ons voor school geen tv kijken, maar toen we in de huiskamer kwamen zat hij in zijn pyjama rustig met de iPad op schoot naar Transformerinstructievideo’s te kijken.
Gisteren was hij al om 6:15u wakker. Zonder iets te zeggen glipte hij de trap af om een halfuur later weer boven te komen. ‘Heb je iets gekeken?’ vroeg zijn moeder. ‘Nee hoor, mama.’ Hij leek de waarheid te spreken, want de iPad en tv-afstandsbediening lagen nog op de hoogste plank in de keuken, waar hij nog niet bij kan. ‘Heeft hij dan gewoon een halfuur lief in zijn eentje zitten spelen?’ vroegen we ons af. ‘Wow, indrukwekkend.’
’s Middags waren hij en zijn broer thuis met een vriendje. Ze vroegen om snoep. Dat mocht, want ze hadden goed brood en fruit gegeten. Ze kozen allemaal twee (een grote, een kleine) of drie (drie kleine) snoepjes uit. Terwijl hij nonchalant op een colaflesje sabbelde liep de kleuter op me af.
‘Vanochtend heb ik ook al snoep gehad,’ zei hij met een sardonische lach.
‘O, van wie? Van mama?’ vroeg ik verward.
‘Nee, zelf. Eerst een energybar, toen een berensnoepje en toen de kleine balletjes in het potje.’
‘Huhwhahuh?’ wist ik alleen nog uit te stamelen.
‘Ik had de ladder gepakt en heb ze toen gepakt, heeeeeeelemaal bovenin.’
Het lukte me niet om boos te worden. Het was te grappig. Die gast had zich in alle vroegte, terwijl de rest van het gezin nog sliep, in de schemerige huiskamer een halfuur lang zitten volvreten met snoep en snacks. In z’n pyjama.
‘Heb je ook tv of iPad gekeken?’ vroeg ik in mijn zoektocht naar een laatste strohalm van gezag.
‘Nee, dat mocht niet.’
Tropenjaren? Nee. Dit is iets veel, veel ergers.
Dynamisch
Ik vind het vaak een zwaktebod om over kinderen te schrijven, want ja, bijna iedereen heeft een kind, is een kind of was een kind, en voor alle mensen met kinderen is hun kind en wat hun kind zegt of doet het leukst, terwijl het voor een ander ‘mwah’ is want ‘mijn kind doet of zegt leukere dingen’.
Maar soms zegt of doet een kind iets zodanig leuks dat je denkt: dit wil en kan ik wel delen. Dit zouden andere mensen, ook mensen met kinderen, wel kunnen waarderen. Zeker als het twee keer gebeurt, vlak na elkaar, en ook nog eens wordt gebezigd door hetzelfde kind, dat onlangs 4 is geworden.
Kleine disclaimer: beide situaties deden zich voor in het bijzijn van mijn vriendin, die mij er vervolgens anekdotisch van op de hoogte bracht. Vergeef het me dus als mijn weergave niet 1-op-1 overeenkomt met de realiteit, waar jullie lezers verder geen weet van hebben. Of jullie moeten een en ander na het lezen bij haar gaan dubbelchecken, maar dat gaat wat ver, nietwaar? Voor een humoristisch bedoeld stuckje tekst. Hoewel ik met deze tergende intro de humor inmiddels wel vakkundig de nek om heb gedraaid.
Goed, situatie 1 deed zich dinsdagavond voor. Op het badritueel volgt het leesritueel en het is goed voor de kinderen en vooral ons, de ouders, als daar zo min mogelijk van wordt afgeweken. Met name de jongste, net 4 dus en daarmee in het peuter-realm ineens een hele grote meneer, lapt rituelen over het algemeen aan zijn laars en heeft dat altijd gedaan. (Slapen? Fuck dat. Eten? Fuck dat nog meer. Een nieuw vorm te geven anarchistische samenleving bovenop de smeulende resten der westerse beschaving? Yes please.)
Het ding is nu dat hij na alle rituelen doodleuk weer uit bed opstaat en doet alsof er een nieuw dagdeel voor hem aanbreekt waarin hij eens flink gaat aan- en doorpakken. Dit keer liep hij naar de kamer van zijn broer, die nog werd voorgelezen door zijn moeder, en besloot er lekker bij te gaan zitten. Twee boekjes voor de prijs van één, moet hij gedacht hebben, en geef hem maar eens ongelijk. Ik moest de deur uit en liet mijn vriendin de situatie verder alleen oplossen (geloof me, het is vaak genoeg andersom). Van haar hoorde ik de volgende ochtend dat grote broer had geprotesteerd tegen het ‘toeschouwerschap’ van kleine broer, omdat die ‘geluk’ zou hebben door twee keer voorgelezen te worden. Hierop antwoordde kleine broer: ‘Ik bén niet gelukkig’.
De tweede situatie deed zich gisteren (woensdag) voor, toen mijn vriendin ’s middags met onze zoons was. Zij – mijn vriendin dus – heeft het nogal utopische idee opgevat om in de zomervakantie twee weken schermloos door het leven te gaan. Geen tv, iPad of telefoons, teneinde meer ‘in het moment’ en ‘echt samen’ te zijn in de ons dan omringende Baskische natuur. Ze is benieuwd of een dergelijke kunstmatige prikkelloze omgeving een positieve uitwerking heeft op het gemoed van de kinderen (en van mij). Wat ík van dit idee vind laat ik uit angst voor zelfcensuur maar even buiten beschouwing.
Om het idee vóór de vakantie een keer te testen, en te voorkomen dat we elkaars schedels in augustus stukslaan op de Pyreneeën, wil ze komend weekend al schermloos doorbrengen. Toen ze dit voornemen voorlegde aan kleine broer, reageerde hij met: ‘Jij bent fuk joe mama.’ Hierop beende hij weg met zijn Transformer, die iemand ging doodmaken.
Of dit stuckje een reclame voor kinderen, relaties of schermen is, weet ik niet. Het is iets wat voorkomt, en waar je dan mee moet dealen, op meerdere lagen en ten aanzien van meerdere personen met uiteenlopende karakters. Het is hartstikke dynamisch allemaal, dat gezinsleven, een beetje als het scherm van mijn telefoon.
Vroeg gesmolten
Mijn hart was vanochtend om 9:00u al gesmolten. Dat is vroeg, meestal gebeurt het pas aan het einde van de middag, als ik mijn kinderen na een lange dag op de kinderopvang weer zie. Het verneukeratieve aan kinderen is dat je soms niet kunt wachten tot ze weg zijn, zodat je een moment voor jezelf hebt, maar ze vervolgens bijna direct gaat missen. Het gebeurt weleens dat ze gaan logeren en mijn vriendin en ik het hele vrije weekend praten over hoe leuk ze wel niet zijn en hoe graag we ze willen knuffelen. Ik zou dan meer van die vrijheid willen genieten, maar dat lijkt niet meer te kunnen. Kinderen zijn er altijd, als niet in je gezichtsveld, dan wel in een kamer van je gedachten. Soms heel prominent, soms meer op de achtergrond, maar het volume staat nooit op 0.
Over het missen van onze kinderen hadden we de afgelopen maanden niet te klagen, want ze waren er altijd. De kinderopvang was er alleen voor de kroost van ouders met vitaal werk en opa en oma moesten worden ontzien. Er vielen in totaal drie opvangdagen weg, die mijn vriendin en ik samen moesten opvangen. Onze kinderen hebben continu aandacht en/of zorg nodig. De peuter vooral het eerste, de baby het tweede, hoewel zorg en aandacht vaak inwisselbare termen zijn. Het ging, maar het kraakte. De aankondiging van Rutte dat de kinderopvanginstellingen en basisscholen weer (deels) open zouden gaan werd met ten hemel geheven gebalde vuistjes ontvangen.
Onze oudste had er geen zin in, die vond het wel prima, elke dag thuis, met al z’n speelgoed, films, series en ouders. De baby vond het ook prima, maar kon dat niet verwoorden. Hij leek er minder moeite mee te hebben weer naar de crèche te gaan, zeker omdat zijn grote broer de eerste twee weken bij hem op de groep zat, omdat kinderen uit hetzelfde gezin bij elkaar werden geplaatst.
De grote broer wilde al niet, maar zat nu ook nog eens in een andere klas, zonder zijn vriendjes, met voornamelijk baby’s die hij niet kende en met wie hij geen interesses deelde. Op de foto’s die via de kinderopvang-app met ons werden gedeeld zagen we hem steeds alleen in een hoekje zitten, plastic dieren ordenend, een neurotische handeling die ik herken van mezelf als kind; alle autootjes moesten in formatie van de ene kant van de tafel verplaatst worden naar de andere kant, en vice versa. Gelukkig heb ik vandaag de dag geen last meer van dergelijke dwangmatigheden.
Per vandaag zouden kinderen weer op hun eigen groep worden opgevangen. We konden dus weer zwaaien voor het raam waar we vroeger, in het oude normaal, altijd zwaaiden. Eerst zag ik een blond jongetje hevig lachend en wuivend voor het raam verschijnen. Toen verscheen mijn zoon naast het jongetje, net zo blij. Hij keek naar zijn vriendje, naar mij, enzovoort, en zwaaide, lachend. Toen begon het smelten.