Beenruimte

We waren twee weken naar Kreta en het was allemaal prima, maar op een gegeven moment gingen we ook weer naar huis. Vliegen met kleine kinderen is een opgave. In grote en onbegrensde ruimtes is het al een klus om ze in toom te houden, maar 4 uur met twee kleine jongetjes (een peuter en een baby) op een vierkante meter vertoeven is een situatie met eigen regels en unieke beperkingen die tot onontkoombare complicaties leidt. En met complicaties bedoel ik irritaties, bijvoorbeeld bij de man voor me, een vierkante bootwerker met een benige kop.

De vlucht begon (voor hem) al niet goed omdat ik met de hoek van mijn laptop tegen zijn grijze hoofd stootte. Ik bood meermaals mijn excuses aan, die hij schoorvoetend accepteerde, en daarmee was de toon gezet.

Het volgende incident – of reeks incidenten – werd mede door hemzelf veroorzaakt toen hij besloot zijn stoel in de ligstand te zetten terwijl ik met de baby op schoot achter hem zat. De baby was net wakker en had honger en maakte dat duidelijk middels non-stop getrappel, waarbij, uiteraard, ook de stoel voor ons het moest ontgelden.

Later bleek mijn peuter bezeten van de duivel die graag huist in peuters en zag hij zich genoodzaakt zijn rugzakje met speelgoed te legen op de vliegtuigvloer. Die actie, die hij zojuist met een aan agressie grenzend enthousiasme had uitgevoerd, maakte hem vervolgens intens verdrietig. Het speelgoed moest worden teruggevonden, zodat hij ermee kon spelen – wat zijn initiële actie inderdaad onlogisch en onhandig maakte – en hij kroop voortdurend over de vloer in een poging alles te verzamelen. Wanneer hij gefrustreerd raakte, wat direct gebeurde, moest ik hem helpen. De beperkte beenruimte bij Europese chartervluchten maakte dat we in dat proces weleens tegen de stoelen voor ons stootten. Ook kroop hij weleens over mij heen, en dan bungelden zijn benen in het gangpad en sloegen ze opzij, tegen de zijkant van de man, die dat niet leuk vond.

Even later, toen bleek dat we nog een rood Duplo-autootje misten, stootte ik na een ultieme vindpoging mijn hoofd hard tegen de hoek van het inklaptafeltje. Dat deed verdomde veel pijn en werd vergezeld door de klaagzang van de man, die hij duidelijk al een tijdje aan het opbouwen was.

‘Hier zit ook iemand hoor!’

‘Ja meneer,’ zei ik bevestigend, terwijl ik met mijn hand over mijn hoofd wreef.

‘Al dat gebeuk en geduw, zo gaat het al de hele vlucht!’

‘Ik zit achter u met een kind op schoot en u heeft uw stoel naar achteren gezet.’

‘Helemaal niet!’

‘Wel.’

De man bestudeerde de stand van zijn rugleuning ten opzichte van die van zijn buurman, drukte op het knopje in de armleuning en zijn stoel vloog naar voren. Hij mopperde nog wat, half in zichzelf, half tegen mij, en dirigeerde zijn norsheid toen weer richting de cockpit.

Ik ging zitten en voelde nog eens op mijn hoofd. Daar ontstond een aardige bult.