Het is eindelijk september, mijn lievelingsmaand. De manie van de zomermaanden voorbij, de bonus van warme nazomerdagen in het verschiet. Van september verwacht je niets. Het is de maand van ‘weer naar school’, uitgeschakelde ouf of office replies en ‘laten we weer wat vaker en gezonder gaan koken’. Van dat laatste weet ik niet of het waar is, maar het zou zomaar kunnen, en dat is genoeg.
Het is september en ik voer een gesprek over tijd. Mijn gesprekspartner is een kale vrouw die op Sylvana Simons lijkt. Het zou haar zomaar kunnen zijn. ‘De tijd gaat hard,’ zegt ze, maar op zo’n manier dat het niet clichématig aandoet. Ze lijkt het voor het eerst te zeggen, voor het eerst te beseffen. Ze lijkt de eerste die het zegt en ik heb nooit iets gehoord wat meer waar was dan dit.
Om haar punt kracht bij te zetten laat ze me een foto zien van een stad die ik niet herken. Het is overdag, maar donker, en zij staat onder een straatlantaarn. ‘Het is op deze foto de slechtste plek om je te verschuilen,’ zeg ik, terwijl ik naar het licht van de lantaarn wijs. Ze knikt met een glimlach, alsof het aandoenlijk is wat ik zeg. Alsof ik het niet helemaal begrijp, maar de poging wordt gewaardeerd.
Normaal zou zoiets me irriteren. Het is aanmatigend. Niet alles is voor iedereen altijd even duidelijk, dat zou zij toch moeten begrijpen. Maar dat doet ze ook, besef ik, en ik laat het gaan.
‘Ik was hier 3,5 jaar geleden,’ gaat ze verder, ‘maar zo voelt het niet. Het voelt alsof ik nog steeds op deze plek ben, alsof ik er nooit ben weggegaan.’
‘Maar dat ben je wel,’ zeg ik, ‘want je zit nu hier.’
Ze knikt weer, niet neerbuigend of glimlachend, maar ter erkenning van dat eenvoudige feit. Tenminste, zo interpreteer ik het nu. Ze is hier, niet daar, of op welke andere plek dan ook. ‘Maar dat is nu juist het hele ding,’ zegt ze. ‘Ik kan mezelf daar weer plaatsen. Dan is het alsof er geen tijd is verstreken. Ik ben daar en hier tegelijk, op beide plekken op hetzelfde moment. Er is geen verschil, ze zijn één. Ik ben dat, nu en toen.’
Terwijl ik haar woorden op me in laat werken merk ik dat het plotseling te laat is om nog iets terug te zeggen. Ik zie de vrouw nog wel, ze zit naast me, maar er lijkt een onzichtbare geluidswand tussen ons in te zijn geplaatst. Ik voel benauwing, lichte paniek, maar als ik in haar waterige ogen kijken weet ik dat het oké is. Het is verdrietig, maar oké. Alles gaat voorbij, zegt haar blik, ook dit moment. Maar tegelijkertijd is het altijddurend. Bestendig. Voorgoed. Alles wat we doen laat sporen na. Niets is voor niets. En tegelijkertijd hè, tegelijkertijd…