Op de vierde verdieping woont een man die nog een jongen is. Hij laat zich in zijn doen en laten niet leiden door afspraken die we hebben gemaakt met de natuur omtrent opstaan en slapen gaan. Hij doet wat hij wil, wanneer hij wil. Hij houdt hierbij hoegenaamd geen rekening met wie dan ook. Al twee keer heb ik bij hem aangebeld en al twee keer deed iemand anders open, een kerel met rood en krullend haar, welbespraakt en soepel in zijn bewegingen. Maar zo klinkt het door mijn plafond niet. Het klinkt als een volleybaltoernooi, gespeeld door gorilla’s aan de speed. Gebons, gestommel, geklop. Dag, nacht, ochtend, middag, het maakt niet uit. De laatste keer dat ik er aan de deur was, verscheen er naast het rode monster een minuscuul, donker kereltje. Zo klein en donker dat je hem bijna niet zag. ‘We zijn hier soms wel met z’n negenen!’ riep hij tactloos. Maar zonder Sander. Het huis is van Sander, maar die is er nooit. Discussiëren heeft geen zin. Deze gasten zijn geprogrammeerd om onder alle omstandigheden met iedereen een gesprek te kunnen voeren. Tot twee keer toe heb ik mij door het monster en zijn kleine kompaan tureluurs laten lullen.
‘Neem het op met Sander. Dit is zijn huis en van hem mogen wij hier zitten.’
Het plafond, althans deeltjes daarvan, daalt neer. Iets knakt. Ik pak mijn sleutels en loop de gang in en de trap omhoog. Deze keer zal ik me niet in een cirkel laten redeneren. Deze keer is het klaar. Opgepompt en stoomblazend sta ik voor de deur. Ik klop drie keer, hard. De deur zwaait open en ik zeg ‘wat de fuck’.
‘Kom binnen!’ zegt een blond onderkruipsel alsof er niets aan de hand is.
‘Ik wil niet naar binnen.’
‘Kom binnen!’
Ik kijk om de hoek de donkere kamer in. Er zit een aantal kerels in pak aan tafel.
‘Ik wil nog steeds niet naar binnen.’
Er komt nog een kerel bij staan met een halve liter blik Albert Heijn huismerkbier in zijn hand. Hij slikt en neemt een rechte houding aan, ter voorbereiding op mijn naderende verbale douche. Hij knijpt het blik wat in. Ik wil weten waar en wie Sander is.
‘Waar is Sander ben jij Sander?’
‘Ja ik ben Sander.’
‘Jij woont hier?’
‘Ja.’
‘Dit kan niet.’
‘Wat kan niet?’
‘Dat jullie met wasmachines gooien.’
‘We drinken een biertje.’
‘Ja, dat snap ik en dat moet je vooral doen, gezellig, met vrienden, maar niet met zoveel teringherrie.’
‘Wat hoor je dan? Voetstappen?’
‘Ook, en dat is prima. Jullie zijn mensen en die lopen, voetstappen zijn oké.’
‘Wat hoor je dan?’
‘Gebonk, gestamp. M’n plafond komt naar beneden. En laatst die friet. Dat kon echt niet.’
‘Nee, maar daar heb ik ze toen meteen op aangesproken.’
En weer sta ik te discussiëren. Ik heb maar één boodschap: minder herrie. Nu. Maar binnen een minuut staan we verbaal te brassen. Er komt nog een kerel bij.
‘Gozer, haai.’
Hij steekt zijn hand uit. Ik schud hem maar.
‘Je had wat last van gestamp, zoiets ving ik op. Dat was ik en bij deze mijn excuses.’
Hij richt zicht tot Sander.
‘Sander, sorry man. Het is natuurlijk niet cool als je vrienden misbruik maken van je gastvrijheid. Zoals laatst met die friet. Ik was het niet, maar dat met die friet…’
Mijn taks is bereikt.
‘Het zal allemaal wel, maar ik heb last van jullie, klaar. Doe normaal.’
Ik draai me om en wil weglopen.
‘Waarom drink je niet een biertje mee?’ vraagt Sander.
‘Omdat ik morgen moet werken. En omdat ik dan de hele reden van mijn eigen geklaag onderuithaal.’
‘Jij bijt je graag vast in dingen, hè?’
Ik haal mijn schouders op en zucht.
‘Doe een potje hartenjagen mee met de boys, drink een biertje, breien we er daarna een eind aan.’
Mijn woede zakt. Mijn weerstand smelt. Ik ben moe. Mijn moment van zwakte wordt onmiddellijk uitgebuit en voor ik het weet sta ik met een blik bier tussen zes stropdassen in een benauwde studio. Ze vragen wat ik doe. Ze vragen wat ik heb gedaan. Ze willen weten wie ik ben. Ze vinden alles mooi. Supermooi. Ik vraag waar die grote, rode kerel en zijn kleine maatje zijn, maar zonder te antwoorden bieden ze me een stoel aan en begint Sander te delen. Hartenjagen dus. Maar niet voordat er coke is gesnoven.
‘Doe je een lijntje mee?’
Ik haal mijn schouders op en krijg een afgeknipt rietje in mijn handen gedrukt. We snuiven van het cd-hoesje van de greatest hits van Sting & The Police. Mijn lijn ligt precies onder Roxanne. Het is dinsdag. Wat maakt het ook uit.
‘Ok let’s go,’ zegt het blonde onderkruipsel terwijl hij de klaver twee op tafel gooit.
Ik kijk rechts van me, waar de jongen zat die mij de cd gaf.
‘Moeten we niet op hem wachten?’
‘Iedereen is er,’ antwoordt Sander resoluut. ‘Je kunt het toch maar met z’n vieren spelen. Joost en Carl regelen het bier.’
‘En de drugs!’ roept een bleke jongen die Joost of Carl heet.
Ik heb de schoppenvrouw, de harten aas en alle hoge ruiten. Verder nog twee lage klavers, dus die moeten er zo snel mogelijk uit. De eerste rondes gaat alles op kleur, maar als ik door mijn klavers heen ben en die opnieuw worden gespeeld, gooi ik de schoppenvrouw op tafel.
‘Oei!’ roept een jongen met zwart, teerachtig haar naast me. ‘Lekkere binnenkomer, buurman!’ Hij geeft me een gemoedelijke klap op mijn rug.
De cd-hoes komt voor de tweede maal voorbij. Every Breath You Take. Ik neurie verder met de Puff Daddy-cover in mijn hoofd.
Terwijl ik routinematig het potje uitspeel bedenk ik dat Biggie al 18 jaar dood is. En 2Pac nog langer. Het blijft zonde van die gasten. Zonde. Ik schuif de cd-hoes naar links, naar de jongen met het haar van teer, maar hij zit daar niet meer. Het lijkt alsof er helemaal niemand heeft gezeten.
‘Yo, pass effe door,’ zegt Sander tegenover me.
‘Wil hij niet?’ wijs ik naar de lege stoel naast me. Sander kijkt me vragend aan. Ik schuif de cd naar hem door. Er bekruipt me een vreemd gevoel dat door de verdoving van de drank en drugs niet doorzet.
Er wordt opnieuw gedeeld. Sander en ik hebben als enigen 0 punten en staan dus bovenaan. De rest heeft allemaal wel wat gesprokkeld. We zijn nu met z’n vijven. Joost of Carl tikt voorzichtig met zijn wijsvinger op de kabouterpost. Nieuwe lijnen, nieuwe kansen.
I’m an alien, I’m a legal alien
I’m an Englishman in New York
Carl of Joost is nu ook verdwenen. Ze zijn allebei weg. Er is niemand meer die het bier regelt of de drugs en toch is het er. Overgebleven zijn drie jongensachtige mannen in pak en ik, in joggingbroek. De adrenaline van de coke en de beneveling van de alcohol tasten elkaar af in een dans van balans. Ik zak weg in een staat van oneindigheid die me verwarmt en emotioneert. Het feit dat ik het tweede potje op rij met overmacht aan het winnen ben, draagt bij aan een gelukzaligheid die in schril contrast staat met mijn staat van eerder die avond. ‘Het zijn ook maar mensen,’ fluister ik mezelf toe. ‘Vrienden, die af en toe lol willen maken. Niet om mijn leven te vergallen, maar voor henzelf. Voor hun eigen geluk.’ Ik voeg er intern aan toe dat de wereld niet om mij draait en dat dit daar weer een uitstekend voorbeeld van is.
Terwijl ik onder mentale begeleiding van Every Little Thing She Does Is Magic wat verse cokeresten van mijn neus veeg, zie ik dat we nog maar met zijn drieën zijn: Sander, het blonde onderkruipsel en ik.
‘Hoe heet je eigenlijk?’ vraag ik aan de blonde.
‘Matthias,’ antwoordt hij op jolige toon.
‘Mooi,’ complimenteer ik hem met zijn naam, tollend op mijn stoel.
Weer wordt het cd-hoesje onder mijn neus geschoven. Maar door wie dan? Het komt van links en daar zit niemand.
‘Waar is iedereen?’ vraag ik Sander.
Hij steekt een sigaret op en blaast de rook mijn kant op. Door de nevelen zie ik twee silhouetten, die van hem en Matthias. Ik pak het rietje, buig voorover en vraag me af wat er zou gebeuren als Sting ooit zijn vertrouwen in mij zou verliezen. Wat zouden we dan nog met elkaar kunnen, in godsnaam?
Sander en ik spelen nu tegen elkaar, er is niemand meer over. Instinctief werp ik kaarten op tafel. Mijn handelen wordt niet meer gedreven door weloverwogen gedachten, maar door impuls. Mijn oriëntatie is beperkt tot zijn silhouet. Mijn bovenbuurman. De man die het friet laat regenen. Na wat een uur lijkt te duren zijn we door onze kaarten heen. Ik heb gewonnen. Ik heb alles gewonnen, iedereen weggespeeld. En de winnaar krijgt de laatste lijn. Walking On The Moon.