Enterquarantainment

Het wordt steeds gekker. Een goede reden om nog kleren aan te trekken hebben we natuurlijk al niet meer, zeker niet met het warme weer van de afgelopen week. Maar ook andere gebruiken en vormen van etiquette zijn tanende. Zo at ik gisteren een enchilada van vijf dagen oud. Om 14:00u. Als ontbijt. Naakt.
 
Tijdens het eten van de, overigens heerlijke, doch kleffe, van kaas doordrenkte wrap maakten mijn gedachten allerlei hupjes en salto’s, zoals dat gaat wanneer je veel met jezelf op dezelfde plek bivakkeert. Ik was me er heus wel bewust van dat ik geen kleren aan had en iets at waar ik de rest van de middag spijt van zou hebben, maar er was verder geen externe noodzaak om mijn gedrag aan te passen. Dat doen we dus voor anderen en als we naar door andere mensen ingerichte werk- of uitgaansplekken gaan. Ons op een bepaalde manier aankleden en gedragen is tribaal, een manier om soortgenoten te herkennen. Jij en ik delen deze waarden, voelen we dan onbewust, we zijn hetzelfde. Maar het slaat eigenlijk nergens op, want naakt zijn we dat allemaal.
 
Nu heb ik sowieso een liefde voor woordgrappen, maar met ‘quarantenchilada’ was ik extra verguld. Ik keek om me heen, om het met iemand te delen, maar ik was dus alleen en naakt en aangewezen op Instagram. Daar reageerde vervolgens niemand erop. Ik vond dat dat me niets kon schelen en bezigde ‘Idontcarantaine’, een neologisme dat ik voortaan zal gebruiken voor zaken waar ik niets om geef, maar door het constant binnen zitten toch aandacht aan besteed. Ik moet denken aan Tom Hanks die in Cast Away tegen een volleybal praat. Hij is geen volleyballer, maar op een onbewoond eiland is niemand dat en maakt het dus ook niets meer uit. Je kunt dan net zo goed tegen die volleybal praten, snap je? Volleybal bestaat niet meer.
 
Waarom ik dit allemaal vertel? Om te illustreren dat het rare dingen doet met je brein, thuiszitten onder de latente hoogspanning van een pandemie; het niet of nauwelijks zien van vrienden en familie; het creëren van een micro-samenleving binnen de muren van je eigen woning. Een wandeling naar de keuken is een uitje naar een doe-het-zelfrestaurant. De slaapkamer is een hotel waar je je eigen bed op moet maken en je niet wordt verwelkomd met een fles wijn, boeket of chocolaatje op je kussen. ‘Die badjas en handdoeken was je zelf maar,’ roept je partner je geïrriteerd na als je bij hem of haar informeert naar bezienswaardigheden in een straal van anderhalve meter rond het huis.
 
Die partner is overigens het resultaat van een geslaagde date. Een one night stand, elke nacht weer. Spannend hoor, een beetje onwennig misschien ook wel. Maar wat een cadeautje om haar de volgende ochtend weer te zien. Elke ochtend. En middag. En avond.
 
En dan vergeet ik nog de kinderen. De kinderen! Het restaurant annex hotel annex museum is ook een school, waar met passie, gebroken glazen en gebarsten kastdeurtjes wordt gewerkt aan de toekomst van de jeugd. Je partner en jij zijn niet alleen thuiswerkende horeca-managers, maar ook ongekwalificeerde docenten, kinderpsychologen en schoonmakers.
 
Hoewel de bewegingsruimte en het sociaal contact beperkt zijn tot een minimum wordt er nu meer dan ooit een beroep gedaan op onze veelzijdigheid. Het is multitasken op de vierkante anderhalve meter. Maar we worden er steeds beter in. Straks, als ‘de dingen’ stapsgewijs terugkeren naar een nieuw soort normaal, weten we van gekheid niet meer wat we met al die ruimte en kleren aan moeten.