‘Ik hoef niet te wachten! Ik wil niet wachten! Ik wacht niet! Als ik kom aanfietsen bij een stoplicht en het stoplicht is rood dan fiets ik gewoon DOOR. Ik wil namelijk niet wachten! Ik fiets gewoon door. Het maakt me niet uit. En ook soms, dan sta ik bijvoorbeeld in de rij, maar dan sta ik niet in de rij en dan loop ik gewoon DOOR. Ik hoef namelijk niet te wachten, nooit niet. IK WIL HET NIET. Ik wil het verdomme niet! Ik vind gewoon dat dat niet voor mij geldt, stoplichten enzo. En rijen. Als zij willen wachten moeten ze lekker wachten maar ik wacht NIET. Ik hoef dat niet. Ik wil gewoon lekker door en kan dat en doe dat dus gewoon. Ik ben namelijk bijzonder. Meer bijzonder dan anderen. Mensen die wachten zijn een soort saaie massa die geen talenten en specialiteiten of coole sneakers hebben. Ze schikken zich naar de tijd en het welbevinden van anderen. En hebben lelijke schoenen. Of saai. NOU IK DUS NIET. Ik wil gewoon altijd supersnel thuis zijn of ergens anders (ligt eraan waar ik moet zijn) en dan heb ik dus geen tijd slash ruimte voor wachten. Ik vertik het. Dus ja, ik rij door rood, dring voor, want ik ben wel speciaal en getalenteerd en dat zij dat allemaal niet doorhebben is HUN probleem. Ik heb daar niets mee te maken. Ik ga gewoon door ze zoeken het verder allemaal maar uit. Ik merk nu ook dat ik er enorm emotioneel van word en ik heb hier dus ook helemaal geen tijd voor dus ik ga nu weer door en je bekijkt het maar.’
Een onbekende man mengt zich in de monoloog. De monoloog zodoende omvormend tot een dialoog.
‘Maar het is toch niet erg om af en toe, zo nu en dan, een momentje te nemen?’
‘JA HALLO WAT HEB IK NOU NET GEZEGD.’
‘Dat je niet wacht. Nooit niet.’
‘Precies.’
‘Het ding is gewoon dat je zo ontzettend hard zit te huilen dat ik me afvraag of er niet iets anders aan de hand is.’
‘Ik huil niet.’
‘Schat, je hele shirt is doorweekt van de tranen en het zweet. Bovendien hangt er een ontzaglijke klodder snot onder je neus. Hij probeert zich een weg langs je bovenlip te banen.’
‘Gatver.’
‘Ja hé, het is je eigen lip.’
*Veegt snot met mouw weg*
‘Je beseft dat mensen je helemaal niet speciaal en knap vinden als jij nooit wacht hè? Dat stoplicht staat er voor JOUW veiligheid, juist omdat men om je welzijn geeft.’
‘Niet alleen om MIJN welzijn.’
‘Nee, maar wel OOK om jouw welzijn.’
‘Dat vind ik niet speciaal genoeg.’
‘Nee en daar ligt de kern van je ongenoegen. Volgens mij vind jij JEZELF niet speciaal genoeg.’
‘BULLSHIT!’
‘En probeer je het daarom op deze manier te compenseren.’
*Haalt schouders op*
‘Maar het werkt averechts. Als jij dood wordt gereden omdat je niet wacht voor het stoplicht, dan is dat jouw eigen schuld. Je eigen dikke kutschuld. Als jij voortdurend voordringt, dan vinden mensen je niet speciaal en knap, maar asociaal en egoïstisch.
‘Stop…’
‘Zonder dat ze je kennen, hebben ze dan een mening over je.’
‘Stop nou…’
‘En weet je wat? Die mening klopt dan nog ook.’
(Krijsend) ‘NOUHOU!’
‘Ben je een asociaal en egoïstisch mens?’
(Hoofdschuddend) ‘Nee.’
‘Wil je dat mensen je zo zien?’
(Hoofdschuddend, slierten snot afwerpend) ‘Nee.’
‘Nou, wacht dan verdomme op het stoplicht.’
*Knikt*
‘Sluit lekker achter aan in de rij.’
*Knikt*
‘Gaat het weer?’
(Knikkend en neus ophalend) ‘Ja.’
‘Enfin. Kun je dan nu een doekje halen en die walgelijke klodders snot en slijm van je shirt en mijn broekspijp vegen? Het ziet er bijzonder onfris uit.’
*Knikt*
‘Weet je, het komt wel goed met jou.’
*Glimlacht*
(…)
‘Waar blijft dat doekje?’
(Staat gehaast op) ‘O ja.’
‘Ik heb niet de hele dag de tijd.’