Je hangt daar, o duivelse creatie, aan weerszijden van het achterwiel, gedrapeerd over de bagagedrager als een zadel over een paard. Maar het is geen paard, dit stalen ros. Er is niets edels hier. Niets meer dan twee hamsterwangen, wachtend om opnieuw volgevreten te worden. Niets meer dan een fietsbalzak, voor slechts praktische doeleinden.
‘Jeej! Een plek!’ denk ik weleens, als ik naïef aan kom fietsen. Maar elk fietsenrek waar jij, gelijk een enorme vleesreet in een economy class vliegtuigstoel, in bent gepropt zit eensklaps vol. Niet één, maar drie plekken neem je in. Niet dat dat mij tegenhoudt. Met een been duw ik je hardhandig opzij om plaats te maken voor mijn wiel. Ik schuif mijn fiets naar voren, totdat mijn trappers verstrikt raken in je web van waterdicht polyester. Met geweld trek en duw ik ze erlangs en –overheen, maar er is altijd wel een clipje of een touwtje of een kabeltje dat in de kettingkast of spaken blijft hangen. Het geduld is tegen die tijd op en dus forceer ik in de hoop dat ik je sloop. Maar zulks gebeurt nooit. De grootste kwellingen zijn blijkbaar vervaardigd van het duurzaamste materiaal.
Als ík iets mee moet nemen op de fiets, gebruik ik een tas of een zak. Die pak ik dan speciaal. Maar jij hangt daar gewoon, als een permanente ruimteverkwister.
‘Wie zijn die mensen?’ vraag ik me tussen het knarsen van mijn tanden af. ‘Wie is er zo lui en vervoert zoveel goederen dat er ALTIJD twee enorme zakken op de fiets gemonteerd dienen te zijn? Welke lul of kut…’ en daar stokt de gedachtevraag. Het maakt namelijk niet uit. Er zijn nu eenmaal lullen en kutten die hun fietsbalzakken en –melktieten graag tezamen met hun verroeste velo’s onafgebroken in de buitenlucht parkeren. Die mensen zijn er. Ik ken ze niet. Ik zal nooit vrienden met ze zijn. Het bezitten en gebruiken van zo’n vuil, stinkend, afzichtelijk, vast bevestigd synthetisch apparaat getuigt van een levenshouding waarmee ik me op geen enkele manier kan identificeren. Misschien houd je ook van voetbal, of smelt je net als ik van nostalgie en keelpijn tijdens het meeblèren van Sweet Child O’ Mine, maar ik kan je niet in de ogen aankijken. Ik wil het niet. Ik vertik het.
Want wat je ook doet, waar je ook gaat en wie je ook bewondert*, jij kiest voor de fietstas. Jij maakt die keuze, willens en wetens, en negeert daarmee het leed van je medemens. Je hebt het recht niet. Niemand heeft het recht. Jij bent, bij gebrek aan een beter woord, superkut. Een beletsel in de ijdele zoektocht naar geluk. Een causaal element van deze ontwrichte maatschappij. Een kluit asociale modder, waarin alles wat leeft, verstikt. Daarom een vermanende boodschap, in een laatste, wanhopige daad van protest:
Flikker op, met je fucking fietstas.
*Naar een songtekst van Lies de Ridder