‘Er is ook nog eiersalade. Eet je geen eiersalade? Dat vind ik nou zonde. En je vader ziet dat ook niet staan… Dat kan ik dus weggooien. Zonde vind ik dat.’
‘Ik eet het later of morgen. Je hoeft het toch niet nu al weg te gooien? Neem het anders zelf.’
(…)
‘Of vind je het niet lekker?’
‘Ik vind dat er teveel kerrie in zit. Ik hou niet zo van kerrie.’
Twee minuten later, terwijl ze een cracker met eiersalade eet.
‘Vind je het lekker?’
*Trekt een moeilijk gezicht*
‘Teveel kerrie?’
‘Het is een beetje waterig.’
‘Dat komt doordat het in de koelkast heeft gestaan. Je moet gewoon even roeren. En zoveel kerrie zit er nou ook weer niet in.’
‘Nee, op een toastje is het wel lekker. Ja, op een toastje is het heel lekker. O, lekker hoor.’
‘…’