In de sportschool verandert over het algemeen niet zoveel. Ja soms, iets kleins. Zoals de deurknop van de mannenkleedkamer. Dat was eerst gewoon een klink en nu is dat een knop. Die klink was toch lam, dus praktisch verandert er niets. Soms staat het omkleedbankje ergens anders, een halve meter naar rechts of links, maar dat is meestal niet van lange duur. Mensen in mijn sportschool houden dingen graag hetzelfde, allicht één van de redenen dat ik er al vijf jaar lid ben.
Laatst was er ineens wel allemaal heisa. Grote kerels met grote schoenen en vuile overalls probeerden een airconditioning te installeren, maar dat ging niet al te soepel. De ventilator hing prima, maar de motor haperde en moest worden afgedekt met een zeil, zodat er geen water van de wasbak in terecht zou kunnen komen. Waarom dat ding precies náást/onder de wasbak geplaatst moest worden, was me niet helemaal duidelijk, maar het was al gebeurd en verder niet mijn project of initiatief dus hield ik me op de vlakte.
Nee echt, sorry, ik ga dan niet tegen die gasten zeggen ‘Hé, waarom plaatsen jullie de airco schuin onder de wasbak? Dan kan er toch allemaal water in komen? Da’s toch niet handig? Kan je ‘m niet beter ergens anders…’ Dat vertik ik. Misschien dat anderen dat wel doen, dat overenthousiaste, oversociale slag mensen, maar ik ben en doe dat niet, klaar.
Maar nu is er dus een airco, een afzichtelijk ding met een KOMO-zak eroverheen. En een loeien dat het doet! Het loeit enorm.
Van de week was ik er weer. Er was één andere man in de kleedkamer die ik wel vaker zie. Hij kijkt altijd heel erg naar mij, wat ik daar regelmatig heb (niet per se een eer), maar is verder prima aardig, dacht ik. Hij heeft me nog een keer uitgelegd hoe ik een oefening moest doen, omdat ik kennelijk alles aan het ‘compenseren’ was met mijn armspieren en de kracht moest komen uit mijn ‘core’ want het is een oefening voor je ‘core’ en niet voor je armspieren. Ik schiet meestal in de instant haatmodus als iemand zich met mijn work-out bemoeit, maar hij bedoelde het goed en bracht het sympathiek, dus liet ik een vernietigende blik achterwege.
We stonden daar dus, omringd door artificieel geloei. Hij was al helemaal trainklaar, maar wilde alleen nog even zijn flesje vullen. Nadat hij dit had gedaan, was er een duidelijk gekletter hoorbaar. Ik kleedde me om alsof mijn neus bloedde (een uitdrukking die ik nooit heb begrepen. Als mijn neus bloedt, is er toch juist wél iets aan de hand?) en vermeed zijn poging tot oogcontact. Hij mompelde wat in zichzelf en toen keek ik maar op naar de wasbak. Er druppelde water uit de afvoerleiding, iets wat volledig in overeenstemming was met mijn auditieve waarneming. De man keek me schouderophalend aan. Ik besloot iets te zeggen.
‘Het is er niet echt op vooruitgegaan hè?’
– ‘Nee!’ lachte hij. ‘Zo laat zelfs een stel Polen het niet achter.’
Ik glimlachte geforceerd. Ander onderwerp.
‘De constructie met die vuilniszak en die airco is ook een beetje vaag.’
– ‘Ja! Dat doe je normaal alleen als je seks hebt met lelijke mensen.’
Mijn glimlach liet zich niet meer forceren. Het ongemak was te groot, het onderwerp kennelijk niet anders genoeg. Of zou hij op alles een fout antwoord geven? De man liep breed lachend en quasi stuiterend op zijn mintgroene, fluoriserende gelzolen de kleedkamer uit, op weg naar de apparatuur.
In de sportzaal zag ik hem nog een paar keer grijnzend naar me loeren, vast genietend van de KOMO-zak die hij zich in zijn fantasie bespaarde.