Ik schrijf dit terwijl ik met een schuin, in afschuw samengeknepen oog naar Ajax-Feyenoord kijk. Ik zie een huilend jongetje dat getroost wordt door zijn vader. Het volgende shot toont uit de kluiten gewassen hompen testosteron met schuim op de mond en stoom uit de oren. Niet eens spreekwoordelijk.
Het zijn kerels onder invloed. Van drank, drugs en zogenaamd supporterschap. Een thuiswedstrijd tegen de aartsvijand bij een 0-3 achterstand saboteren door vuurwerk op het veld te gooien is daar het tegenovergestelde van. Support betekent steun, dit is afbraak. Muiterij. Ontmanteling.
De commentatoren vinden het in- en intriest. Schandalig. Een dieptepunt, zeker voor Ajax. Het is typerend voor de staat van de club, zegt iemand bij Langs de lijn, maar die stelling begrijp ik niet. Ajax verkeert op bestuurlijk, technisch en voetballend vlak in chaos, ja, maar daarmee worden geen morele of fysieke grenzen overschreden. Dat is gewoon slecht management.
Het intrieste en schandalige is alleen maar typerend voor mensen die hun gevoelsleven ophangen aan het wel een wee van een voetbalclub. Mensen die hun identiteit daaraan ontlenen en het succes of falen van hún club leidend laten zijn in hun handelen.
Mannen – altijd mannen – die, weer of geen weer, ontbloot, laveloos en doorgesnoven hún club vooruitschreeuwen, maar diezelfde club in tijden van tegenspoed een halt toeroepen door laf een fakkel op het veld te gooien. De wedstrijd wordt stilgelegd en ze hebben – in hun ogen – de vernedering van hún club gestopt.
Wat ze niet beseffen, is dat de vernedering door hun acties alleen maar groeit en verdiept. De vernedering neem een ontzaglijke vorm aan, vergelijkbaar met die van hun frêle ego.
Wat ze niet beseffen, is dat ze zichzelf juist boven de club plaatsen waaraan ze hun gevoelsleven hebben opgehangen, de club die ze het hoogst in het vaandel hebben. Ik zou ze graag het begrip ironie uitleggen, maar breng liever water naar de zee.
Tegelijkertijd kun je je afvragen of het deze mensen kwalijk te nemen valt dat ze zich in een stadion zo kunnen misdragen. Hun acties zullen deel uitmaken van een patroon dat zich in het dagelijks leven ook op andere manieren uit. Het lijkt me onwaarschijnlijk dat de verantwoordelijke gezinsman, biologieleraar op een scholengemeenschap en coach van het hockeyteam van zijn dochter, zich als een soort omgekeerde superman in het weekend een Mokumse tongval aanmeet en eigengemaakte polder-molotovcocktails het stadion in smokkelt om stoom af te blazen met z’n F-side matties. Idealiter krijgen deze lui een maatschappelijke heropvoeding, maar daar zitten allerlei haken en ogen aan en het is – vermoedelijk – al te laat.
Dat dit soort dingen nog steeds kan gebeuren is te wijten aan de KNVB, die steeds maar halfslachtig ingrijpt, of te laat, of niet. Het voorbeeld van Engeland is al vaker aangehaald in de discussie hoe deze uitspattingen aan banden te leggen. Toen het Engelse voetbal in de jaren 80 ten onder leek te gaan aan hooliganterreur, werden er meerdere ‘Acts’ ingevoerd die het geweld moesten uitbannen. Maatregelen als cctv-camera’s, verplichte registratie bij kaartverkoop, levenslange stadionverboden bij overtredingen, hoge boetes en zelfs gevangenisstraffen verdrongen het wangedrag uit de stadions.
In De Kuip hangen netten. Ziet er niet uit. In de Arena hangen die straks misschien ook. Kinderen zijn vandaag huilend het stadion uitgetild, volgende keer durven ze niet meer te gaan. Ik geef ze – helaas – groot gelijk. Geen haar op mijn hoofd die eraan denkt met mijn zoons naar een voetbalwedstrijd te gaan. Het is het risico niet waard. Een zondags familieuitje is gegijzeld door zelfzuchtige delinquenten.
Aan onze scheve appelboom zie je dat de herfst eraan komt. Alle goede appels hebben we inmiddels geplukt. En de rotte? Die gooien we weg.