Als kind duurden de dagen langer. Ze werden toen gevuld met nieuwe indrukken, smaken en ervaringen, waar ze nu voor een goed deel ook routine behelzen. Bij routine sta je niet stil en dus vloeit de tijd ongemerkt weg. Je denkt niet meer in uren of dagen, maar in weken. Maanden zelfs. Ik weet al bijna precies wat ik de komende twee maanden allemaal ga doen. Elk weekend tot ongeveer eind oktober zit al vol (mocht je dus nog iets met me willen afspreken, dan wordt het waarschijnlijk ergens in november. Dit ligt niet aan jou, maar aan de routine). En ik kan ook voor de maanden daarna wel een inschatting maken van hoe ze zullen verlopen. Er is een baan. Er is een relatie. Er is een vaste groep vrienden en ook het verloop van de jaargetijden is vooralsnog redelijk voorspelbaar.
Ik las eens een artikel over een onderzoek waaruit bleek dat mensen die in de winter van hun leven belanden zich hun jongste jaren plotseling heel levendig herinneren. Uit datzelfde onderzoek bleek dat bij mensen die rond hun 20ste waren geëmigreerd juist die periode terugkwam. Er stond verder dat wanneer je wilt dat je leven gevoelsmatig zo lang mogelijk duurt, je eigenlijk iedere twee jaar zou moeten verhuizen. Het liefst steeds naar een ander land om zo middels het opdoen van nieuwe indrukken de tijd te rekken.
Tijd is sowieso een rekbaar begrip waarover je misschien maar niet te veel moet nadenken. ‘Het is slechts de afbraak van cellen,’ zei een vriend een keer tegen me. Niet bepaald een opwekkende gedachte.
Iets anders wat verandert naarmate ik ouder word, is mijn geloof in bestuursorganen, hoewel dit niet alleen betrekking heeft op de overheid, maar bijvoorbeeld ook op bedrijven en andere menselijke verzamelvormen die de illusie van eenheid moeten opwekken. Toen ik jonger was – en dan doel ik op een paar jaar terug (en alles daarvoor) – geloofde ik er namelijk nog in. Ik had toen heel erg het idee dat onze samenleving wordt gerund door instanties en organisaties die snappen hoe shit werkt. Dat die dat weten en dat die vanuit hun kennis op de voor ons meest gunstige manier ons leven besturen. Of liever: begeleiden; besturen klinkt zo autoritair.
Terwijl ik dit zo opschrijf hoor ik u al denken ‘wat naïef!’ en dat u zelf misschien wel nooit zo jong en naïef bent geweest als ik. Naja, ik wel en daarom schrijf ik dit ook en niet u. Ik dacht echt dat we in goede handen waren. Dat bestuurlijke organen als ‘de gemeente’ en ‘de regering’ onaantastbare bastions van kennis en macht zijn. Dat zij weten hoe het moet en hoe alles werkt. Dat zij het antwoord hebben op al mijn vragen en dat zij, en dat is het belangrijkste puntje, shit REGELEN. Goed regelen.
Maar tezamen met het toenemen van de vluchtigheid van de tijd is met het ouder worden ook mijn geloof in de onbetwistbare expertise van overheidsinstellingen (op alle niveaus) behoorlijk aangetast. Je komt er namelijk achter, als je ouder wordt, dat die ‘bastions’ niet meer zijn dan verzamelingen van individuen die eigenlijk het merendeel van de tijd maar wat doen. Natuurlijk doen ze ook wel echte dingen en doen ze soms ook wel hun best, maar over het algemeen, en dat geldt voor iedereen van parkeerbeheer tot de prime minister Rutte himself, doet men maar wat. Van tijd tot tijd met goede intenties, maar soms ook gewoon omdat het moet. Omdat je nou eenmaal in die rol zit en bepaalde afspraken hebt gemaakt waaraan je je wilt houden. In ieder geval in die mate dat je je baan behoudt.
Dit schreeuwt natuurlijk om een voorbeeld en dus zal ik er een geven. Met een beetje mazzel zelfs twee. Het eerste heeft te maken met parkeerplaatsen. Bij ons voor de deur worden regelmatig hele parkeervakken afgezet omdat er in het naburende theater dingen worden voorgesteld die gefilmd dienen te worden. Ook zijn er regelmatig festivals (zo werd er gisteravond bij ons voor de deur de hele avond gekrijst en gevioold in een poging klassieke muziek toegankelijker te maken voor het grote publiek) en filmopnames, waardoor de halve straat praktisch onbegaanbaar is. Door de hoge frequentie waarmee dit gebeurt en de regelmaat waarmee wij de auto niet kunnen parkeren (terwijl daar verdomme gewoon een vergunning voor is) heb ik een tijdje geleden een mail gestuurd naar de gemeente. Of naja, ‘mail’, ik kon een formuliertje invullen op de gemeentelijke website. Alles aan dat formulier schreeuwde Windows 95, maar na het versturen kreeg ik zowaar een bevestiging waarin me werd medegedeeld dat het wel een aantal weken kon duren voor ik iets zou horen.
Twee maanden later werd ik gebeld door mevrouw Rustenberg. Ze vertelde me niet haar voornaam, maar wel dat ze mijn klacht behandelde. Ik wist serieus niet meer waar het over ging. ‘Heb ik dronken mails lopen sturen naar de Albert Heijn?’ dacht ik. Ik ben immers totaal niet te spreken over hun ‘vernieuwde’ kaaszak. Bij die vorige stopte je de kaas er zo in en werkte het allemaal prima. Nu krijg je een soort papiertje waar je hem zelf in mag vouwen. Bovendien gaat de kaas op een gegeven moment naar dat papier ruiken en dat kan toch niet de bedoeling zijn.
Dit is iets waar ik me druk om maak, maar niet waarover mevrouw Rustenberg me belde. Ze vertelde me dat ze de behandelend ambtenaar van mijn klacht over de parkeerplekken was. Ze had eens even onderzocht hoeveel ontheffingen er het afgelopen jaar voor mijn straat waren toegekend en ze moest toegeven dat dat er toch wel veel waren. We zaten wat dat betreft volledig op een lijn. Toen ik haar vroeg wat ‘de gemeente’ eraan zou doen, antwoordde ze dat ze ‘het in de gaten zou houden’. Ze zou er ‘strenger op letten’, maar mocht het nou toch weer uit de klauwen lopen, dan kon ik haar altijd bellen. Aan de andere kant moest ik me wel realiseren dat we nu eenmaal in het centrum wonen en dat daar voortdurend van alles aan de hand is. Evenementen waarvoor men kennelijk enorme sloten parkeerplekken nodig heeft.
Mevrouw Rustenberg is een goed voorbeeld van iemand die gewoon haar werkt doet. Een van de vele individuen waaruit ‘de gemeente’ is opgebouwd. Ze doet haar best, maar er zit een duidelijke grens aan haar kunde. Want er is altijd wel iemand anders die ergens anders over gaat waar zij niet over gaat en zonder wiens toestemming of expertise zij niets kan. Dat is hoe Nederland werkt, bastion van bureaudemocratie.
Deze situatie speelde zich af op microniveau, maar de beperkingen van het individu in een collectief vind je in alle bestuurlijke lagen van de bevolking. Zo zag ik Mark Rutte tijdens de nabestaanden bijeenkomst van de vliegramp in Nieuwegein. Hij sprak en beantwoordde vragen van het publiek. ‘Waarom waren de lichamen nog niet terug?’ ‘Wie is er schuldig?’ ‘Waarom vloog dat vliegtuig daar?’ enzovoort. Toegegeven, dit was een extreme situatie, maar dat zijn wel de momenten waarop leiderschap wordt beoordeeld. Dat dagelijkse binnenlands gepolder is in vergelijking een uit de hand gelopen potje ganzenbord. Begrijp me niet verkeerd: ik vind dat de regering de situatie uitstekend heeft aangepakt. Ik dacht in eerste instantie ‘BOM EROP!’. In tweede instantie ‘MILITAIRE MISSIE ERHEEN, AL DIE REBELLEN OMLEGGEN, LICHAMEN TERUG.’ In derde en blijvende instantie was ik het volledig eens met de diplomatieke weg die Rutte, Timmermans en co. hebben gekozen. Als een Nederlands militair daar bijvoorbeeld was neergeschoten, en wij hadden teruggeschoten en zij hadden teruggeschoten, dan was het uitgemond in een militair conflict en hadden we die lichamen nooit teruggezien.
Maar ik dwaal af. Wat mij opviel, daar in die zwart gedrapeerde hal, waarin Maartje van Wegen enige sturing probeerde te geven aan de gigantische verzameling leed, was dat Mark Rutte gewoon een gast is. Hij is gewoon een gast met een baan die z’n best doet. Of naja, die dat probeert. Iedereen probeert het en in dat proberen doet men regelmatig maar wat. En soms spreken heel veel mensen af dat ze samen iets proberen en dat ‘alle neuzen dezelfde kant op wijzen’ en dan lijkt het een geheel, maar dat is het nooit. We zijn een gefragmenteerd zootje, her en der met goede intenties.
Als kind zag ik dat dus niet. Als kind geloofde ik in bastions en waren heel veel zaken een stuk eenvoudiger. Veel zaken trouwens ook niet.