Het begon met koorts, 18 dagen geleden. Geen constante koorts, maar koortsaanvallen. Opvliegers, als een vrouw in de overgang. Midden in de nacht werd ik wakker, gloeiend, zwetend, naar lucht happend, en 20 minuten later was het weer klaar. Sterker, dan had ik het koud, lag ik te rillen en draaide ik mezelf maar weer snel in een cocon van deken. Die maandag en dinsdag heb ik gewoon gewerkt en dingen gedaan. Er was wel sprake van grieperigheid, maar niets waarvan ik dacht dat het na een goede nacht slapen niet over zou zijn.
Woensdag was het mis. De door mij niet genoeg gerespecteerde ‘griep’ had zich in een wraakzuchtige bui samengebald in mijn keel en bezorgde me een algeheel gevoel van misere dat genoeg was om me de volgende dag dan toch eindelijk ziek te melden. Vrijdag voelde ik me allerminst beter. Elke uitademing klonk als een vrachtvliegtuig dat op een grindpad landt en tijdens een hoestbui leek het alsof mijn ogen á la Total Recall uit mijn kassen zouden poppen.
Na die twee dagen ziek thuis had ik een week herfstvakantie, één van de geneugten van werken in het onderwijs. ‘Meer dan genoeg tijd om beter te worden,’ dacht ik dus. Maar ik zat ernaast. Geconditioneerd door de gebruikelijke duur van een griepje (3-5 dagen), dacht ik in de loop van de week wel weer dingen te kunnen doen. Dat kon ook, maar wel zwetend, hijgend en zonder stem. Op woensdag besloot ik maar eens naar de huisarts te gaan. Deze vertelde me een verhaal over bacteriën en superbacteriën (bacteria of steel) en over ontstekingen onderin de linkerlong en dat ik bloed moest laten prikken en foto’s moest laten maken, hoewel dat tweede geen haast had. Dat liet ik dus nog maar even. Toen ik na het weekend nog steeds klonk als een speenvarken dat met zijn neus vastzit in een stofzuiger, toog ik nederig naar de röntgenkliniek. De fotograaf vroeg me wat ik had afgesproken met de huisarts.
‘Dat ik bloed zou laten prikken en een foto zou laten maken.’
‘O, want ik zie nog wel wat ontstekingen.’
Bezorgd ging ze overleggen met de radioloog (die zij dus niet was). Of ik stante pede naar de huisarts wilde fietsen voor meer info, de foto’s zouden daar binnen luttele minuten zijn. Puffend stapte ik op mijn fiets, fatalistische gedachten afwerend. Toen ik zwetend en wit als een wit overhemd bij de huisarts aankwam wist men daar niets van foto’s, had de huisarts geen plek en werd ik weer naar huis gestuurd omdat alles telefonisch zou worden afgehandeld.
‘Je bent wel erg bleek,’ stelde de mevrouw van de balie me bij het weggaan niet gerust. ‘Als je koorts krijgt, moet je meteen bellen.’
‘Ik ga dus niet per se dood,’ dacht ik. ‘Ook al zie ik er wel zo uit.’
Later die dag werd ik gebeld en bleek inderdaad toch een longontsteking te hebben. Mijn antibioticakuur werd verlengd en ik moest mezelf in acht nemen. Rust pakken. Geen gekkigheid.
We zijn nu drie dagen verder en er is weinig verbetering. Niet alleen klink ik als een stuk schuurpapier in een blender, ik heb nu over mijn hele lichaam rode vlekken als reactie op de antibiotica. Al twee weken zit ik binnen en waan ik me in een Kafkaëske situatie, maar dan met een Playstation en Netflix.
Ik ben best een huiselijk persoon. Kan me binnen prima vermaken, met mijn filmpje en mijn muziekje en mijn schrijfje. Elke kruimel belandt via het stoffer en blik direct in de vuilnisbak, de planten zijn goed bewaterd en mijn collectie vinyl krijgt een airplay waar de mp3’tjes jaloers van worden. De stoelen staan recht aan een opgeruimde tafel, er ligt geen vieze sok op de vloer en de waterkoker kookt hoeveelheden water waarmee ik eigenhandig de poolkappen het laatste zetje zou kunnen geven. Maar dit is wel lang. Dit is wel veel. Na een wandeling naar de Albert Heijn lig ik 20 minuten hijgend, kuchend en zwetend op de bank (die inmiddels remcovormige kuilen bevat). Een ritje op de fiets eindigt standaard in een hoestaanval en mijn beklimming of afdaling van een trap zou niet misstaan in IMAX. Kortademigheid, hartkloppingen, zweten, hoesten, slijm, krakende organen; ik dacht altijd dat een longontsteking een hele heftige griep was, of ‘longpijn’, maar niet dit. ‘Het kan weken tot maanden duren voor je helemaal hersteld bent,’ aldus de arts en later, ter benadrukking van de woorden, haar assistent.
Hier komt nog bij dat mijn vriendin al een week in Frankrijk is en aansluitend een weekend naar de Veluwe gaat. Ik zit dus in een sociaal isolement. Er gaan dagen voorbij dat ik geen woord zeg. Dat ik uit angst voor het verlies van mijn spraakvermogen het laatste theezakje troost met de gedachte dat het niet langer alleen in het doosje hoeft te zitten. Ik complimenteer de borden in de vaatwasser met hun schoonheid als ze gewassen zijn, zing de handdoeken toe als ik ze opvouw en lach hardop naar een pak melk als ik kwijlend een witte snor van mijn bovenlip veeg. De objecten in mijn huis zijn niet meer simpelweg dat. Ik heb me bij hen gevoegd, ben deel van het meubilair, van het op het oog statische ecosysteem van het huis. Het hout leeft, de muren ademen, de stoffen slijten, de elektriciteit reist door de kamers en ik ben voortdurend omhuld door een doek van Wifi, mijn laatste brug naar de buitenwereld.
De universele filosofische vraag ‘Wie Ben Ik?’ heb ik beantwoord door simpelweg de vraag niet meer te stellen. Ik ben de man op de bank, zittend in het naar zijn kont gevormde gat. Ik ben de besproeier van planten, de bezitter van de wc. Honger en dorst dienen zich ongestoord aan, elke natuurlijke behoefte kan onmiddellijk worden bevredigd (hoewel bepaalde behoeftes op dit moment beduidend zwakker zijn).
Ik ben de man op de bank, voor de tv. Ik lees boeken, speel spellen en kijk series. Dit is de wereld waarin ik leef, rochelend als een zombie in de riolering van een arm, Mediterraans dorp. Een zombie met rode stippen.