Een ouder stel komt de bus binnen. Ze herkennen een vrouw en gaan tegenover haar zitten. De vrouw van het stel heeft een grote bos bloemen in haar handen.
‘Hooooiii!’
‘Haaaiii!’
‘Effe zitten hoor…’
‘Moest je lang wachten?’
‘Nee, de bus kwam precies aan toen wij er stonden. Echt, we kwamen aanlopen en toen kwam de bus eraan. Mooier kan niet.’
‘Nee, mooier kan niet.’
De bus maakt een bocht, daalt een stukje af, neemt een rotonde en draait een lange weg op, ingesloten door sportvelden. Het is niet goed te zien of er water aan de horizon staat, maar ik weet dat het er is.
De allene vrouw vraagt verder.
‘Wat hebben jullie gedaan?’
‘We hebben even wat hortensia’s gehaald.’
De vrouw van het stel knikt naar de enorme bos hortensia’s in haar linkerhand, die haar het zicht op haar echtgenoot ontneemt. Hij maakt verder geen geluid.
‘O ja, ik zie het. Prachtig hoor.’
‘Ja ik wilde wat hortensia’s, dus die hebben we gehaald. Ze zijn erg mooi vind ik.’
‘Ja, ze zijn prachtig.’
Van het onderwerp ‘hortensia’s’ wordt door de oudere vrouw al snel doorgeschakeld naar iets anders. Ze heeft zelf immers ook een mededeling van niet gering belang.
‘Ik ben aan het afvallen.’
‘O ja?’
‘Ja. Ik ben al 7 kilo kwijt.’
‘O, goed hoor.
‘Ja.’
(…)
‘En wat heb je net gedaan?’
‘Ik heb even gebak gehaald.’
‘Was alles open?’
‘Ja hier wel, maar verderop niet. En in Amstelveen was ook alles gesloten. D’r stond zelfs een bordje: ‘Amstelveen gesloten’.’
‘O joh.’
‘Ja. Het was allemaal dicht.’
‘Goh.’
Het gesprek valt stil. Men kijkt naar buiten en scant de omgeving die ze zo vertrouwd is als de dirigent zijn stok.
De bus stopt bij een halte. Ze staan gedrieën op en waggelen naar de uitgang, zich goed vastgrijpend aan de palen. Er zijn hortensia’s, er is gebak. In Amstelveen is alles dicht, maar daar malen ze in Kudelstaart niet om.
prachtig