‘Ik ben geen zielige aardappel!’ schreeuwde de wanhopige knol.
Maar dat was hij natuurlijk wél. De aardappel had van nature een minderwaardigheidscomplex, ingegeven door het lompe uiterlijk en de ondergrondse leefstijl. De aardappel was niet ‘underground’ op de hippe en coole manier, maar simpelweg een onooglijk, kleurloos schepsel, slechts populair als in stukken gehakte, of in schijven gesneden en gefrituurde friet- of chipsvorm.
Het ‘succes’ van Mr. Potato Head had het aanzien van de tot de nachtschadefamilie behorende plant bovendien geen goed gedaan. Het gegeven van een plastic, aardappelvormig hoofd, wat slechts door het met nepsnorren, -ogen, -brillen, -hoedjes, -armen en voetjes te beplakken enige onderhoudende waarde verkreeg, zei onbedoeld veel over de intrinsieke ordinairiteit van deze stam van bedektzadigen.
Het hielp ook niet mee dat andere nachtschadefamilieleden, zoals de tomaat, paprika en tabak, wijdverspreide faam hadden vergaard en waarachtig tot symbolen van naties waren uitgegroeid. Om dan ook nog eens vernoemd te zijn naar de vrolijke, meest populaire vrucht, geassocieerd met sap en gezegden en Willem Tell, was misschien nog wel de zwaarste van alle molenstenen die om de niet bestaande nek van de solenum tuberosum hingen.
De knol wist al deze dingen, en meer. ‘Ik ben écht geen zielige aardappel!’ exclameerde hij nogmaals, tegen beter weten in. Maar er was niemand die naar hem luisterde, geen toehoorders of publiek. En Van Gogh was al veel te lang dood. Bovendien, zou hij, had hij dit meelijwekkende tafereel van dichtbij en met eigen ogen aanschouwd, serieus overwogen hebben om in zijn volgende schilderij nógmaals een hoofdrol weg te leggen voor de aardappel? Op een gegeven moment is het natuurlijk gewoon klaar. Dat was het eigenlijk allang.
Ach, we zullen het nooit weten, want hij is dood. En dat is misschien maar goed ook.