Het is donker, want nacht. Met mijn soortgenoten sta ik hier, verward, moe, angstig. We hebben het niet koud door de wol. Absoluut een voordeel van het schaap zijn. Maar het doet niets af aan de situatie, die toch bijzonder onaangenaam is.
Ik zal het even uitleggen. Wij zijn schapen. Niet die van die superirritante Tele2 reclames, maar echte schapen. Niet-commerciële schapen. Schapen van vlees en bloed. En wol.
Het zit als volgt: we zijn verdwaald. We staan hier, in een veld (ik zou niet weten hoe ik het anders moet omschrijven) en zijn de weg kwijt. We weten niet eens of er wel een weg is. We zijn dolend. De reden daarvoor is helder, hier vervat in een vraag:
Herder, waar ben je dan?
Waar moeten we heen? Wie scheert verdomme mijn wol?
We zijn dus maar gaan lopen, met weinig succes. De helft van de kudde zijn we allang kwijt. Sommigen zijn opgegeten, anderen ineengezakt door een tekort aan voeding en/of perspectief. Door het gebrek aan leiderschap is er onderlinge frictie ontstaan. Dit heeft behoorlijk wat gemekker opgeleverd, maar ons geen stap verder gebracht. Er is niemand komen bovendrijven als onze aanvoerder. Men oppert nu dat ik de fakkel draag, omdat ik kan praten, maar wat voegt dat toe als verder niemand me verstaat?
Ik zie het somber in, maar we lopen door. We moeten iets. Hier schaapachtig staan en wachten is niets. Morgen is het weer licht, wie weet waar we dan zijn. We moeten het samen doen, als vrienden.
Om met Pythagoras – helemaal niet Engelstalig en veel bekender om zijn wiskundige stelling – te spreken: ‘Friends are as companions on a journey, who ought to aid each other to persevere in the road to a happier life.’
Ok Pythagoras, daar gaan we dan.