Het waren donkere dagen voor Peter. Niemand wilde nog iets met hem te maken hebben en dat terwijl hij nog zo zijn best had gedaan. Het was niet eens echt zijn schuld; iedereen had in die situatie kunnen falen. Hij had een keuze gemaakt en daar moest hij nu voor boeten. Al die anderen hadden níet gekozen, waren blijven hangen in nevelen van vertwijfeling en apathie.
Daar stonden ze dan, langs de zijlijn van zijn wroeging, bij een match zonder scheidsrechter met een stopwatch om af te kunnen lezen hoe lang ze al speelden en of het niet een keer tijd was om te stoppen. Makkelijke lafaards.
Peter stond daar ook, maar alleen, verlaten door zijn teamgenoten, op een veld met dor gras en goals zonder netten. Alle ballen vlogen in de sloot en er was niemand die ze eruit haalde.
Peter, de ultieme solist, tegen wil en dank. Eerste violist onder dwang. Interpreteur van Bachs Sonaten met een ongezonde hang naar Händel.
De wielrenner die liever thuis voor de buis zit dan met verzuurde kuiten op de Mont Ventoux.
De visboer, die heimelijk over een misgelopen carrière als spreekstalmeester droomt.
De accountant, worstelend met zijn emoties in een zelfverkozen keurslijf van slappe koffie en spreadsheets.
De cardioloog, gebukt gaand onder het vegetarisme van zijn overspelige vrouw. Zij: advocaat, dominant, schel van stem, nietsontziend. Hij: cardioloog.
De loodgieter, in constante verwarring over de benaming van zijn beroep.
Dat was Peter, en meer. Meer dan hier in woorden te vatten is.
Hij was als Johannes van Dam in de McDonald’s. Als een ijsbeer in de woestijn. Als een pooier in Utah.
Hij was alleen.
Er was slechts één welgemeend advies dat hem ten deel viel. Eén advies, gezongen uit volle borst:
‘Gaat heen Peter, en keer niet weder. Gaat heen en kijkt niet om.’