Pakketpunt

Het busje scheurt voor me weg. Je mag hier op de Kadoelenweg 30, zoals tegenwoordig bijna overal in Amsterdam, en ik denk aan de hier woonachtige jonge kinderen en oude mensen en mensen van alle leeftijden ertussenin. Ik denk ook ‘ongelooflijk’ en ‘onacceptabel’ en wil achter de bus aan, maar ja, dan moet ik het gaspedaal ook intrappen en maak ik me schuldig aan dat wat ik op dit moment zo veracht. Ik vreet ‘m dus op, de frustratie, en kijk hoofdschuddend naar voorbijgangers in de hoop dat ze begrijpen dat ik op het busje doel, en niet op hun voorkomen.

Op de Buiksloterdijk zie ik een witte bus met alarmlichten aan op de weg staan, met erachter een kleinere bus van een bouwbedrijf. Verdomd, het is de schuldbewuste bus, zie ik als ik ‘m nader, en er stapt een jonge man uit in oranje PostNL-tenue. Een oudere man, die van het bouwbedrijf, schreeuwt dingen tegen hem. Verdomd, denk ik, PostNL heeft in zijn gescheur deze vent geraakt en dat gaat hier nu uitgevochten worden. Dat krijg je ervan, denk ik, en ik stop en open mijn raam om de boel te sussen dan wel escaleren.

‘Kom jij eens hier,’ zeg ik door het raam tegen de PostNL-man die ik door mijn toon en vingertje degradeer tot knul. ‘Ik zie jou net over de Kadoelenweg scheuren, waar je 30 mag. Er wonen daar gezinnen met kinderen en oude mensen en alles ertus…’

‘Hij heeft m’n spiegel geraakt,’ onderbreekt de jongen me, wijzend naar de bouwbedrijfman. Die begint druk dingen te roepen die ik niet hoor, dus ik doe ook mijn andere raam open. 

‘Hij zegt dat!’ schreeuwt de man door het portier. ‘Maar ik heb niks! Wat moet ik dan?’

Na enig denkwerk begrijp ik de situatie en motivatie van de PostNL-man beter. Als ik ergens een pakketje aan het afleveren ben en een of ander bouwbusje rijdt mijn spiegel eraf, dan ga ik er ook achteraan. Onverantwoordelijk misschien, maar dat is de emotie. 

‘Nu snap ik jou eigenlijk wel,’ zeg ik tegen PostNL, die ineens weer heel volwassen op me overkomt. Het veel oudere bouwmannetje daarentegen lijkt nu plotseling veel kleiner. Een zeurende kleuter in een oud lichaam. Hij blijft ook maar schreeuwen, de boze kabouter, mijn auto in, en de PostNL-man schreeuwt terug. Het uit- dan wel bekvechten gebeurt door mijn auto heen, met mij ertussenin, en ik voel al heel snel dat ik hier geen zin in heb.

Ik zeg dat ik de kant van PostNL kies, maar ook dat ik niet weet hoe ze dit nu moeten oplossen. Het bouwmannetje heeft niks gemerkt of gezien, immers, en ook geen schade, dus wat moeten ze dan? De politie bellen? Bel maar, zegt hij. Bel dan! Maar dat doet PostNL niet, want dat is ook weer zo’n gedoe. Eer die er is. En het is maar een spiegel. En hoe kan hij bewijzen dat het miezerige bouwmannetje het heeft gedaan? Hij heeft bovendien nog een hoop pakketjes te bezorgen. De post wacht nooit. Hij stapt dus maar weer in, PostNL, het bouwmannetje tetterend op straat achterlatend.

Ik sluit mijn ramen en vervolg mijn weg naar het DHL-punt verderop, alwaar ik een pakketje zal afleveren.