Zij is niet het stille type, integendeel. Ze komt luidruchtig aanlopen, gaat luidruchtig zitten en blijft luid ruchten. Ze vindt alles meteen al helemaal spannend. ‘Jij ook?’ vraagt ze haar geluidloze vriendje. Hij haalt zijn schouders op.
‘Zullen we Pesten? Kun jij Pesten?’
Hij haalt weer zijn schouders op. Zij pakt vast de kaarten, want gepest zal er worden.
‘Ken je ook Stressen?’
Nu mompelt hij ‘nee’. Ik ken het ook niet, maar het klinkt weinig belovend. Het is iets met vijf stapels kaarten op een rij en je moet de kaarten zo snel mogelijk op andere kaarten leggen, maar het maakt eigenlijk niet zoveel uit welke, want ‘alles mag’. Het resultaat van dit anarchistische spel is een luid kaartengekletter op het tafeltje tussen hen in. Zo stil als de jongen is, zoveel herrie maken zijn kaarten. Zo luidruchtig als het meisje is, is ze nu ook. Ze lacht en kwettert er doorheen. Op dit moment besluit ik tot wat reflectie en vraag ik me af of ik echt zo zuur ben dat ik simpelweg een pleurishekel aan blije mensen heb. ‘Nee,’ concludeer ik, ‘dat is het niet’. Maar de combinatie van blijdschap en luidruchtigheid, die helaas veel voorkomt, irriteert me wel, nu gepersonifieerd door dit meisje.
‘Leuk hè?’
De jongen zwijgt nog steeds, maar glimlacht wel 5%.
‘Dit is echt mijn favoriete spel. Ik kan het echt dagen achter elkaar spelen. Dat deden we altijd op vakantie.’
Ik kan alleen maar hopen dat ze nu niet op vakantie is. Dat haar koffer en ‘spannend hè’ gewoon betrekking hebben op de treinreis an sich.
Na vijf potjes houden ze het voor gezien. Of het een unaniem besluit is, weet ik niet. De jongen heeft zijn telefoon gepakt en scrolt naar interessanter zaken, terwijl het meisje door ratelt over haar favoriete kaartspel en alles wat daarmee geassocieerd kan worden.
Ze wil van de jongen weten wat hij voor zijn project leest. Hij mompelt iets met Wolkers en seks. ‘Ja, dat zit in al zijn boeken!’ giechelt ze. Zij leest Multatuli, zo weet nu de hele coupé, en ze gaat er een stukje uit voorlezen.
‘Wat kut,’ probeer ik de gedachten van de jongen te lezen, maar ik zit ernaast. Op het moment dat ze begint te lezen legt hij zijn telefoon weg, leunt hij naar voren, vouwt hij zijn armen over elkaar op het tafeltje en begint hij verdomme te luisteren. Aandachtig enzo. Als ze klaar is zegt ze ‘Veel moeilijke woorden hè?’ en krijgt ze weer geen antwoord. Ze vindt het prima. Dit is hun dynamiek. De vraag wie het in godsnaam met zo’n babbelzieke trut volhoudt, wordt voor mijn ogen beantwoord: het zwijgzame type. Tot op zekere hoogte meegaand met haar pruttelkut, maar op gepaste momenten, wanneer hij daar zin in heeft, voor zichzelf kiezend. Het meisje is verder niet lelijk, dus dat is hun deal. Mijn respect voor hem groeit.
Als de trein even later een flauwe bocht naar links maakt en daarmee de zon vol op mijn torso richt, pak ik mijn spullen om te verkassen uit de warmte. Tien meter naar voren en aan de andere kant van het looppad hoor ik het meisje verder voorlezen. De jongen hoor ik niet, maar ik weet dat hij luistert.