De kleur deed hem denken aan haar. Ze at graag gerechten met vis en dingen als kappertjes en olijven en indien vlees altijd biologisch. Hij niet. Hij at zonder na te denken, iets wat hij meestal juist deed zonder iets te doen. Zij maakte hem meer bewust en meer gezond.
Hij was rauw, ruw en vol ongebreidelde lust. Vooral naast haar bleke breekbaarheid leek hij soms een boer, of tenminste, zo voelde hij zich dan. Maar de nuance was ook hem niet vreemd, net zoals de primitieve neigingen ook achter haar bloemetjesjurken en in haar in gebroken kleuren vervaardigde maillots schuilden. Het was een kruisbestuiving. Ze boden elkaar troost en inzicht in een andere wereld, terwijl die eigenlijk niet bestond.
Het duurde niet lang, maar ook niet kort. Ze zouden er later met regelmaat en weemoed aan terugdenken, niet helemaal beseffend dat het echt was gebeurd en in verwondering over de onzekerheid van de tijd waarin het zich afspeelde.
Zeelieden, terug van zee, de storm doorstaan, zittend aan wal, met natte kleren, verwilderde haardossen en verbrande koontjes van de dagen ervoor. Bijkomen, opdrogen, de voeten bungelend in het water.