Het is onmogelijk om even een dutje te doen. Dat is het enige wat ik wil, een dutje. Buiten voor de deur wordt een kuil gegraven zo groot als een krater. Mannen met blauwe helmen en oranje vestjes proberen het geluid van machines te overschreeuwen, maar dat lukt niet. Er is een gaslek en dat moet verholpen. Dat dat gaslek er is, weten wij al jaren, want al jaren ruikt het voor de deur regelmatig naar gas. Of naar de geur die aan het geurloze gas wordt toegevoegd zodat we weten dat we gas ruiken. Wat we dus niet ruiken, maar wel binnenkrijgen, en dat is niet goed.
Soms rook het erger naar gas dan anders. Dan kwam er een mannetje met een geel langwerpig apparaat om iets dicht te draaien of open te draaien, zodat de gasgeur verdween. Heel even rook het dan buiten en zelfs binnen extra gassig, maar daarna niet meer. Omdat dit maandelijks gebeurde, heeft Liander besloten het maar eens echt grondig te fixen. Niet één mannetje, maar vier mannetjes. Niet één langwerpig apparaat, maar meerdere graafmachines en Dixietoiletten, allemaal op plekken waar vroeger auto’s en fietsen stonden.
De machines maken de hele dag lawaai, want dat is wat machines doen. De mannetjes schreeuwen, want dat is wat mannetjes doen. Ik doe geen dutjes, want dat kan niet meer. Iedereen en alles doet wat hij of het doet, behalve ik. Dus maak ik tosti’s. Heel veel tosti’s en smoothies. Ik draai platen en lees boeken. Ik bewater de planten, ruim de vaatwasser uit en in, doe de was, strijk overhemden en zuig stof. Ik doe geen dutjes meer, maar zoveel andere dingen. Ik kijk films en speel spellen. Ik bel vrienden op die ik lang niet heb gesproken en vraag hoe het met ze gaat, gewoon zomaar. Ik denk mee met Danny Blind over de beste opstelling tegen IJsland en mail hem mijn overwegingen. Ik lees opiniestukken over vluchtelingen en bedenk hoe ik ze kan helpen. Ik, vanaf hier, vanuit mijn stoel. Dat zijkamertje gebruiken we toch bijna nooit. Ja oké, ik zit er weleens te schrijven en er staat een kast en slaapbank, maar daar kan best een vluchteling in. Misschien wel twee. Misschien wel een heel gezin!
Nee, wacht. Ik ga zelf in dat kamertje en dat gezin mag samen met nog een ander gezin in de rest van het huis. Hoeveel ruimte heb ik nou echt nodig? Op hoeveel ruimte heeft een mens recht? En maakt dat eigenlijk wel uit? Gaat het niet om de kwaliteit van de ruimte in plaats van de hoeveelheid? In Syrië en Afrika hebben ze immers veel meer ruimte dan wij en toch komen ze allemaal hierheen!
Ik zit sowieso goed, want in het zijkamertje staan al mijn cd’s. Van Appetite For Destruction tot de soundtrack van Titanic. Van Fiona Apples debuut tot Yabba-Dabba Dance 2. Er hangt een poster van The Wire. Er staat een computer. Een printer. Die printer heb ik van mijn ouders. Bij hen thuis werkte dat apparaat nooit. Bij ons wel. Ik kan het nog steeds niet nalaten daar enorm van te genieten. Temeer daar hun frustratie over het nooit functioneren van dat ding nog onverminderd groot is. Ze hebben nu een nieuwe en die werkt ook niet. Dat wordt dus mijn volgende.
Maar ik kan prima in dat kamertje. Pri-ma. Er staan ook foto’s en wat boeken. En fotoboeken. Er is licht, een raam, een slaapbank. Had ik dat al gezegd? Van de slaapbank? Ik kan daar dus gewoon slapen.
Er is ruimte genoeg hier voor al die vluchtelingen. Meer dan zat. Het is alleen wel een teringherrie.