Ok, daar komt de tram. Fijn, ik zit in de tram. Naar Centraal.
In de trein.
De trein stopt. Ik zit in de zon. Het is warm. De trein is vol. De trein stopt en mensen stappen uit. Ik kan aan de andere kant zitten, daar is geen zon. Daar is het vast minder warm.
Ik sta op en verplaats mezelf en mijn handel naar de overkant. Naast me doet een man hetzelfde. We kijken elkaar even aan. Een glimlach. We hebben dezelfde gedachtegang achter de rug. Het voelt alsof we elkaar kennen. Daar is dus maar weinig voor nodig.
De trein rijdt verder.
Ik kijk uit het raam, maar voel de blik van de man trekken. Ik kijk hem weer aan. Hij steekt zijn hand naar me uit. Weifelend pak ik hem aan. Hij staat op en knikt naar me, als teken dat het goed is.
We staan daar, middenin de coupé, hand in hand. Vreemd.
Plotseling dimmen de lichten. De coupé vult zich met vrouwen in majorette jurkjes. Strijk- en blaasmuziek zwelt aan. De man trekt me naar zich toe, duwt me weer van zich af en draait me in een pirouette. Zijn glimlach is de evenaar.
De danseressen tuiten hun lippen en wiegen de heupen. Om beurten zwiepen ze een been omhoog.
Het is een revue. Ik zit verdomme in een revue.
Terwijl de man me alle hoeken van de coupé laat zien, probeer ik de reacties van de andere passagiers te peilen. De meesten lezen of luisteren stoïcijns door. Er is één vrouw die een schuine blik half omhoog werpt, maar ze lijkt eerder na te denken dan de show te volgen. Ik krijg niet de kans haar iets te vragen. De man sleept me door het gangpad naar de deur die wordt opengehouden door één van de danseressen. We huppelen het trappetje af, waarna hij me in de openstaande wc gooit. De deur slaat dicht en ik zit daar alleen.
Ik moet plassen.
Wanneer ik de wc uitkom is alles weer normaal. Ik loop terug naar boven, naar mijn plek. Mijn spullen liggen er nog. De man zit waar hij zat. Hij pulkt aan een iPad.
Het is goed dat ik ben verplaatst. Het is beduidend minder warm aan deze kant.