Kutjepik met andijvie

‘Kutjepik met andijvie,’ antwoordde de automonteur toen ik hem vroeg hoe het met zijn gebroken sleutelbeen ging. Daarop volgde een relaas over hoe lastig het is om de koplamp van een Subaru te vervangen, zeker met een gebroken sleutelbeen, omdat de hele bumper eraf moet. En de bougies, man, breek me de bek niet open over de bougies. Door de ligging van de boxermotor van de Subaru kun je nauwelijks bij de bougies en dat maakt het een teringkarwei ze te vervangen, zeker met een gebroken sleutelbeen.
 
‘Maar ik had jou vorige week verwacht,’ zei de monteur.
‘Ik wilde je een extra weekje rust geven, vanwege je sleutelbeen.’
‘Ja, zo. Ik moet blijven werken hè. Anders komt er niks binnen.’
‘Eigenlijk zou je zes weken rust moeten nemen.’
‘Eigenlijk wel. Maar dat kan niet. Het is kutjepik met andijvie.’
 
Na deze uitwisseling moest ik naar de mondhygiënist, waar ik al drie, vier of misschien wel vijf jaar (corona hè) niet was geweest en die me daarom – vermoed ik – extra grondig onder handen nam. 45 minuten lang moest ook mijn gebit naar de garage – nog nooit hield ik zo lang mijn mond open – en kreeg ik verwijten over mijn poets- en stookgedrag. Vaker en beter poetsen en stoken, was de niet zo subtiele boodschap terwijl ik roestvrijstalen instrumenten langs mijn tanden hoorde schrapen. Ik kon niet anders dan ‘Uhu’ doen vanuit het diepste van mijn keel, terwijl het vrijkomende vocht van de werkzaamheden over mijn gezicht spoot.
 
Het hielp niet dat de hygiëniste een soort van ruzietje had met haar assistent, niemand elkaar begreep vanwege de mondkapjes (die dragen zij altijd) en de over en weer verwijten daardoor alleen maar groteskere vormen aannamen. ‘Hou je aandacht op het puntige gereedschap in mijn muil,’ wilde ik zeggen, maar dat kon niet.
 
De onenigheid ging over in een soort geginnegap en daar moest ik maar vrede mee hebben. Draaierig en met een paarse fluorbek van de contrastvloeistof vervolgde ik mijn weg, weer terug naar de garage, alwaar mijn auto na een opgewekt belletje gerepareerd alweer klaar bleek te staan. Of naja, op het parkeerterrein van de aangrenzende Lidl dan, want onze buurtgarage (grens Oostzaan) heeft niet zoveel plek, zeker niet voor onhandige Subaru’s.
 
Goed, ik terug, vanaf mijn huis lopend, want hoe komt die fiets anders weer thuis. De straat waaraan ik woon en waaraan ook de garage ligt heeft maar aan een zijde stoep en die is grotendeels ook nog erg smal. Daar liep ik, op die smalle stoep, in een hoger tempo dan de twee meisjes – jaar of 10, 11 – voor me, die ik niet kon inhalen. Ik liep zo een tijdje achter ze, niet té dichtbij, totdat een van de meisjes me op een krakend herfstblad hoorde stappen en omkeek. Ik was vanuit haar perspectief waarschijnlijk tamelijk groot en toch ook behoorlijk dichtbij. Ze fluisterde iets in het oor van haar vriendin, die keek ook om, en toen renden ze keihard weg.
 
Toen ze bij de Lidl afsloegen keken ze nog eens met bange hertenogen om, om te zien of ik ze niet volgde, wat ik niet deed, al liep ik nog steeds dezelfde kant op. Ik vroeg me af of ik iets intimiderends uitstraalde, of ik dat altijd doe, of dat ik gewoon oud en verwilderd op ze overkwam. Het paarse alieneske goedje in en rondom mijn smoel hielp vermoedelijk niet.
 
Goed, de auto was gemaakt – het was een hels karwei geweest, zeker met dat sleutelbeen – en ik mocht €500,- aftikken. Kutjepik met andijvie.