Sommige mensen zou je wel gewoon legaal pijn moeten mogen doen, zoals de man die bij het olifantenverblijf in Artis breed grijnzend zijn olifantenleren riem aan omstanders laat zien. Een van de jongere olifanten staat pal achter het hek te grazen. Ook de andere olifanten staan dit keer dichtbij, wat veel mensen, met name kinderen, heel leuk vinden.
De man is met een groep met daarin ook kinderen en trekt z’n shirt omhoog. ‘Moet je kijken,’ zegt hij. ‘Is van olifantenleer.’ Hij wijst met zijn andere hand naar de olifant naast hem, zodat we allemaal weten welk dier hij bedoelt met het woord ‘olifant’ en wat de correlatie is met zijn riem.
Het is een lelijke riem, trouwens.
Niemand lacht echt, misschien gniffelen zijn maten wat. Die schaal ik bij deze hoger in dan hem, misschien onterecht. Ik zoek bondgenoten tegen de man, zodat we hem, als de tijd rijp is, kunnen overmeesteren. Al deze dingen gebeuren in mijn hoofd.
Ik had al gezegd dat er in zijn groep ook kinderen zijn. Die horen wat hij zegt en zien wat hij doet. Zij gniffelen niet, snappen het misschien ook niet echt, de grap, als het dat al is. Misschien denken die kinderen nu dat het logisch is dat je, wanneer je kleding draagt die gemaakt is van dieren, naar dierentuinen gaat, de bij de kledingstukken passende dieren opzoekt en dan, als een soort postmoderne jager, je trofeeën aan het publiek presenteert. Misschien gaat het verder dan kledingstukken en dierentuinen, en kun je ook je ganzendonzen dekbed meenemen naar Schiphol, je bak McNuggets naar de kinderboerderij en met ECHT LEDEREN schoenen in een weiland je middelvinger opsteken naar nietsvermoedende koeien.
Van een vader verwacht je meer, denk ik, maar daarbij ga ik eraan voorbij dat veel vaders dezelfde submoronic kloothommels zijn als ze voor het vaderschap waren. Vermoedelijk waren ze daarvoor nog veel erger, en is het een cynisch grapje van de natuur dat ook een aarsklodder als de man, die nog steeds ‘Ey, ey, kijktan!’ roept naar wie het horen wil, beschikt over werkend zaad en dat diezelfde natuur verantwoordelijk is voor de schepping voor de door de man bespotte en om zijn middel gedragen olifant.
Richard Pryor heeft een leuk stuk over mensen op safari. Dat ze (we) een grote bek durven te hebben op afstand, vanuit de jeep, of vanachter het hek. ‘Hey lion, motherfucker!’ imiteert Pryor een van de toeristen. Oog in oog met de leeuw zingt men vermoedelijk een toonladdertje lager.
Ik stel me nu even voor dat de man voor mij plotseling aan de andere kant van het hek staat om zijn kunstje binnen slurfbereik van de olifant op te voeren. De olifant in de ogen te kijken en zijn riem als een lasso door de lucht te slingeren. ‘Kijktan! Kijktan! Je neef!’ En dat de olifant zijn slurf in de strot van de man steekt, helemaal tot diep in zijn binnenste, en dan heel hard snuit.
Zo blies de olifant het verhaaltje uit.