Het zal de oplettende lezer niet zijn ontgaan dat mijn oudste zoon in een tamelijk extreme dino-fase zit. Daar maak ik me inmiddels geen zorgen meer om, want volgens wetenschappers – altijd weer die wetenschappers – heeft een dergelijke ‘intense interesse’ op de lange termijn positieve gevolgen.
De interesse – of het nu om dino’s, helikopters of kiepwagens gaat – is ‘conceptueel’, in tegenstelling tot ‘situationeel’. Met andere woorden, het gaat het kind om dinosauriërs in het algemeen, niet alleen op het moment dat hij een harde brul hoort. Een dergelijke conceptuele interesse bevordert cognitieve processen. Het leert kinderen zich langer te concentreren, grote hoeveelheden informatie te verwerken en draagt bij aan hun kennis. Conceptuele interesses nemen ze mee naar later, als ze naar school gaan en gaan werken, en helpt ze de wereld begrijpen en problemen op te lossen. Tot zover de wetenschap.
In de praktijk betekent het dat we in een dinowereld leven, waarin alles dino is. Boodschappen doen is dus niet gewoon dat, maar een speurtocht naar dinoskeletten. Mijn zoontje wijst me de weg naar de skeletten, vaak in de vorm van hijskranen, en vertelt me dat hij ‘De Meneer’ sprak en dat die zei dat ‘Papa en ik naar het Dinohuis toe moeten. We moeten naar het Dinohuis en daar wonen.’
‘De Meneer’ en ‘De Mevrouw’ zijn door mijn zoontje verzonnen entiteiten met onbeperkte kennis en invloed. Hij raadpleegt ze soms als hij een vraag heeft of als het leven een dilemma opwerpt waar zijn gewone stervelingen van ouders geen antwoord op hebben. ‘Ik vraag het even aan De Mevrouw,’ zegt hij dan, waarop hij naar een hoek van de kamer loopt, in het luchtledige een gesprek voert en terugkomt met een antwoord, conclusie of advies, onomwonden en niet-onderhandelbaar.
Het Dinohuis is in dit geval de ‘This is Holland’-experience achter de EYE bioscoop. We gaan naar binnen, zoals De Meneer heeft geïnstrueerd, worden begroet door liftmuziek en alles Holland, maar zonder ticket kunnen we op een gegeven moment niet meer verder.
De baliemevrouw – niet De Mevrouw – recht alsof ze niet zat te facebooken haar rug en zet een professionele glimlach op.
‘Hij is op zoek naar dino’s,’ zeg ik zachtjes. ‘En denkt dat hier dino’s zijn.’
De glimlach van de vrouw verandert van professioneel in ongemakkelijk. Ze komt iets omhoog, om mijn zoontje beter kunnen te zien, en zegt nep giechelend: ‘Hier zijn geen dino’s.’
Het verwonderd enthousiasme verdwijnt van zijn gezicht. ‘Oh…’
‘Bedankt hè,’ zeg ik niet sarcastisch genoeg en we lopen terug naar de ingang. Niet iedereen hoeft zijn illusies in stand te houden, denk ik, me ergerend aan haar zuinige mondje en de liftmuziek, waarop en -door je prima zelfmoord zou kunnen plegen.
‘Kom we gaan daar zitten!’ roept mijn zoontje. Hij wijst naar een bankje bekleed met kunstgras.
‘Is dit dinogras?’ vraag ik hem.
‘Nee, gewoon gras.’
‘Oh,’ zeg ik met plaatsvervangende teleurstelling.
‘Maar dat zijn wel dinobotten!’ gilt hij, wijzend naar twee grote witte nepplanten.
De illusie is hersteld.